De koning, de prins en de opstandelingen
In een land was er een koning, die woonde in een mooi paleis.
Hij was een goede en eerlijke koning,
Die er alles aan deed om het de mensen in zijn land aan niets te laten ontbreken.
Er waren eerlijke wetten,
En iedereen had een dak boven zijn hoofd, en genoeg te eten.
Op een dag brak er een opstand uit in dat land.
Een deel van de mensen vond het wel fijn om er te wonen,
Maar ze hoorden verhalen uit het buitenland,
Waar geen koning was die over de mensen regeerde,
En ze dachten:
Zo willen wij ook leven!
Ze trokken naar een afgelegen deel van het land, waar nog niemand woonde,
En stichtten daar hun eigen land, met hun eigen regels.
De brug tussen de twee landen maakten ze kapot,
Omdat ze bang waren dat de koning boos zou zijn,
En achter ze aan zou komen.
Maar al snel ging het hard bergafwaarts in hun nieuwe land,
Dat ze zelf mochten besturen.
De mensen kregen honger, hadden onderling veel ruzie.
Er waren nog steeds wel rijke mensen, die het goed hadden,
maar er kwamen ook steeds meer arme mensen.
Een aantal mensen raakte zelfs dakloos.
Maar teruggaan naar hun vorige land? Dat kon niet meer zomaar!
De koning hoorde de verhalen over de mensen.
Het raakte hem dat zoveel mensen dakloos waren.
Maar de brug was kapot. Hij kon niet meer zomaar naar ze toe.
En de mensen vertrouwden hem niet meer.
Dus riep hij zijn zoon bij zich, de prins.
En hij zei tegen zijn zoon:
Er is nog steeds een oude weg tussen de twee landen:
Een smal kronkelweggetje, waar niemand van af weet.
Ik zal je wijzen waar die is.
Jij moet dan naar ze toe gaan.
Ik vraag wel veel van je, zei de koning.
Je zult zelf ook dakloos zijn,
Niets meer hebben.
Maar de mensen hebben iemand nodig die ze de weg wijst.
De zoon had net zo’n groot hart als zijn vader, dus hij zei:
Ik ga!
En meteen ging hij op weg.
Hij trok via de oude weg, die zijn vader hem wees,
naar het land van de opstandelingen,
En ging naar de grootste stad, waar veel dakloze mensen woonden,
Tussen de hoge wolkenkrabbers van de rijken.
Daar ging hij bij ze wonen.
Hij werd zelf ook een dakloze.
In het begin vertrouwden de anderen hem niet.
Maar na een tijdje merkten ze dat hij zich niet beter voelde dan hen.
Dat hij ook gewoon een mens was van vlees en bloed.
Hij begon verhalen te vertellen, over het land van zijn vader.
Hoe goed het daar was.
Over dat niemand daar honger had, en dat daar geen ruzie was.
Dat de mensen in liefde met elkaar leefden.
En hij zei tegen de mensen die naar hem luisterden:
Als jullie willen, dan wil ik jullie de weg wel wijzen.
Dan mogen jullie in het land van mijn vader terugkomen.
Hij wil jullie zelfs in zijn paleis laten wonen!
Daar is ruimte genoeg!
Niet iedereen vertrouwde hem.
Er waren mensen die dachten:
er zit vast een addertje onder het gras!
Hij wil iets van ons!
Misschien wil hij ons wel meenemen om slaven van ons te maken!
Mooi niet! Hier zijn we tenminste vrij!
Andere mensen geloofden niet dat hij een echte prins was,
Ze dachten dat hij ze maar voor de gek hield.
En weer anderen gingen juist heel erg hun best doen,
Stelden allemaal regels op waar je voor de reis aan moest voldoen.
En ze letten erop dat iedereen zich daaraan hield.
Maar de zoon zei: alles wat je hoeft te doen, is achter mij aan gaan.
Je hoeft niet aan voorwaarden te voldoen.
Je hoeft alleen maar op mij te vertrouwen.
En zo gingen ze op weg. Een bont gezelschap.
Daklozen, maar ook rijke mensen,
die verlangden naar een plek waar het beter en eerlijker was.
Alleen, toen ze bij het oude pad kwamen, bleek dat die was afgesloten.
De leider van de opstandelingen stond in de weg met zijn soldaten.
En hij zei: ik wil niet dat jullie verder gaan.
Jullie blijven hier…
De mensen schrokken. Wat nu?
Maar de zoon van de koning stapte dapper naar voren.
Je kunt ons niet tegenhouden! Wij gaan door!
De leider van de opstandelingen lachte gemeen.
Jij wilt echt het goede voor deze mensen?
Je bent echt te vertrouwen?
Laat dat dan maar eens zien!, zei hij.
Ze mogen wel doorgaan,
Maar de prijs om ze erdoor te laten, is jouw leven. Dat is mijn voorwaarde.
De mensen schrokken. Wat zou er nu gebeuren?
Maar de zoon keek de leider aan, en zei vastberaden:
Wij laten ons niet tegenhouden.
Als je in ruil daarvoor mijn leven wilt, dan is dat maar zo!
Meteen kwamen er soldaten, die hem oppakten, en hem wegvoerden.
En voor de mensen die de zoon waren gevolgd, werd de weg vrijgemaakt.
De leider van de opstandelingen zei nog spottend:
Is dit nou een prins?
Van zijn verhaaltjes is vast niets waar,
Anders was zijn vader wel gekomen,
En had hij zijn zoon, en jullie, gered.
De mensen die achterbleven,
durfden even niet verder te gaan.
Ze hadden nu niemand meer om te volgen.
Ze bleven vertwijfeld staan.
Maar een van hen stond op, en zei:
Wij dachten eerst dat die prins iets van ons wilde.
Dat hij over ons wilde heersen.
Maar hij is een van ons geworden.
Een dakloze, terwijl hij in een paleis had kunnen wonen!
Hij heeft ons verteld over het land van zijn vader.
En hij heeft ons laten zien hoeveel wij voor de koning betekenen,
Door zelfs ten koste van zijn eigen de weg vrij te maken!
Laten we dus niet bang zijn,
om het pad te volgen dat hij aan ons heeft laten zien!
En de mensen, groot en klein, arm en rijk,
gingen verder,
Op weg naar het land van de koning.