Laat je verrassen door Gods Geest II – Een levende kerk

Tekst: Ezechiël 37:1-14

Misschien heb je wel eens gehoord van het boek ‘Lente in de kerk’ van René van Loon.
René van Loon is hier geen onbekende:
Hij was een aantal jaar geleden predikant in de Ontmoetingskerk,
en hij preekt nog steeds regelmatig hier in de Schenkelkerk.

Ik vind ‘Lente in de kerk’ een erg mooi boek.
Want weet je wat René van Loon daarin doet?
Hij wil ons laten zien dat het in de kerk in Nederland niet alleen maar herfst is,
of zelfs winter.
Dat het niet alleen maar terugloopt.
Maar dat er ook plekken zijn waar het lente is.
Er zijn ook plekken waar jongeren aanhaken.
Waar mensen tot geloof komen, gedoopt worden,
waar kerkgebouwen die afgeschreven leken te zijn weer nodig blijken.

En dat is niet het verhaal van mensen die zoveel succes hebben.
Maar het is het verhaal van God die nieuwe dingen doet.
Van de heilige Geest die nieuw leven geeft.

Het is een bemoedigend boek om te lezen.
De reden dat het zo bemoedigend is, is juist omdat de realiteit voor veel mensen in de kerk heel anders voelt. (Grafiek met leeftijdsopbouw van de gemeente).
Dit is hoe de leeftijdsopbouw van onze kerk eruitziet, en hoe de leeftijdsopbouw van heel veel PKN-kerken eruit ziet: de vorm van de grafiek is als een slakkenhuis.
Trek dat maar eens 10 jaar door. Of 20 jaar. Of 30 jaar. Dat is best confronterend.

Misschien herken je wel dat gevoel:
Ondanks dat je je enorm inzet voor de kerk lijkt het wel of het alleen maar minder wordt.
Pas hoorde ik nog iemand vertellen hoe in de jaren ’80 en ‘90 in deze wijk zowel de Immanuëlkerk als de Goede Herderkerk helemaal vol zaten!
En nu, als je kijkt wat daarvan over is, en denkt: “wat als die trend zo doorzet?”,
Wat doet dat met je?
Als er geen kinderen meer zijn voor de kindernevendienst.
Als je op de Schenkelmarkt merkt dat je het nog net redt met de mensen die het altijd hebben gedaan.
Maar wie neemt het stokje over?
Als het op een gemeenteavond gaat over dat we financiële zorgen hebben over de toekomst.

En het klinkt dan soort van troostvol om te zeggen dat dat bijna overal zo is in de PKN,
dat we het hier niet veel slechter doen dan op andere plekken.
Maar je kan je afvragen: is dat wel troostvol, dat het op andere plekken ook zo is?

Als je naar de kerk kijkt, dan kan je je wel eens voelen zoals Ezechiël.
Die in zijn droom om een grote vallei heenloopt, die vol ligt met botten.
Niks dan botten. Geen teken meer van leven.
Geen enkele reden om hoopvol te zijn.

Nou, denk je misschien: zo erg is het nou ook weer niet!
Is het al zo erg gesteld met de kerk, dat je het moet vergelijken met een dal vol botten?
Aan de ene kant gelukkig helemaal niet.
Ik zou zeggen: kijk eens om je heen, naar al die mooie mensen.
Ook een kleine kerk is een levende kerk.
Daar ga ik het vandaag met jullie over hebben!
In de kerk is het nooit gegaan om aantallen.
En er gebeuren nog steeds hele mooie dingen!

Maar aan de andere kant kan dat beeld van dat dal vol botten wel recht doen aan dat het kan voelen als een verlieservaring.
Ik denk dat veel mensen hier de volgende vragen herkennen:
waarom gaan mijn kinderen niet meer naar de kerk?
Waarom is er geen nieuwe generatie die het stokje overpakt,
wat wij hebben gedaan voor de generatie voor ons?
We hebben als gemeente toch zoveel aandacht voor missionair zijn,
voor ons geloof delen met de buurt?
Waarom lukt dat maar zo weinig?
Doen we iets verkeerd?
Zulke vragen kunnen je bekruipen.
En je kan ze van je afschudden.
Maar dan doe je niet helemaal recht aan de realiteit,
aan dat het kan voelen als een verlies.
Aan dat het moeilijk kan zijn om hoopvol te blijven als het gaat om de toekomst van de kerk.

De profeet Ezechiël leeft zelf in een tijd waarin de hoop voor de toekomst ver te zoeken is.
Zijn volk, het Joodse volk, het volk van God, is zo goed als weggevaagd.
Hun land is ingenomen door een machtige koning.
Veel mensen zijn gedood, de rest is meegevoerd naar Babel.
Een beetje alsof Rusland heel Europa inneemt,
Nederland verwoest achterlaat,
en het deel van de bevolking dat er nog is moet in een soort sloppenwijk rond Moskou gaan wonen.
Dat was wat het betekende voor het Joodse volk om in ballingschap te leven in Babel!
Hun hoofdstad Jeruzalem is verwoest, de tempel van God is verwoest.
Ze hebben geen enkel teken, geen enkele reden om te hopen dat ze ooit weer terug zullen keren.

Dat is wat dat dal vol met botten betekent.
Voor het gevoel van Ezechiël en zijn volksgenoten is het einde verhaal voor het Joodse volk.
Ze kunnen misschien alleen nog hopen lang te ‘overleven’ in Babel.
Maar het ziet er niet naar uit dat ze ooit terug kunnen keren naar Jeruzalem.

Een dal vol botten, ziet Ezechiël in zijn droom. Alleen maar dorre, droge botten.
Als hij in zijn droom helemaal om dat dal vol botten heen is gelopen,
vraagt God aan hem:
wat denk je, Ezechiël? Kunnen deze botten weer tot leven komen?

Het eerlijke antwoord is: nee, dat denk ik niet. Dat is gewoon niet mogelijk!
En dat antwoord zit ook verscholen in het antwoord dat Ezechiël aan God geeft.
Maar niet alleen.
Ezechiël zegt: Heer, dat weet U alleen.
Dat betekent twee dingen:
-Naar menselijke maatstaven kan het niet. Is het gewoon niet meer mogelijk.
Naar menselijke maatstaven is het einde verhaal voor zijn volk.
-Maar het andere wat het betekent, is dat menselijke maatstaven niet het enige zijn wat telt.

En dat is een hele belangrijke vraag, om het naar het nu te trekken:
op wat voor manier kijk jij naar de kerk?
En dan bedoel ik de Schenkelkerk.
Maar ik bedoel ook de kerk in Capelle, en in Nederland. En zelfs in deze wereld.
Wat doet het met jou als je jong bent, en je merkt om je heen dat er veel leeftijdsgenoten zijn die niet geloven?
Wat doet het met jou als je kinderen niet naar de kerk gaan, of je kleinkinderen?
Wat doet dat gevoel met jou dat het in de kerk alleen maar minder wordt?

Wat deed het met Ezechiël, toen hij in zijn visioen om dat dal heen liep waar geen enkel teken van leven meer te zien was?

En toch, als God aan Ezechiël vraagt: kunnen deze botten weer tot leven komen,
Zegt Ezechiël niet: nee, dat kan niet.
Ezechiël zegt tegen God: dat weet U alleen.

Want híj kan niet zien hoe al die botten weer tot leven kunnen komen.
Maar Ezechiël gelooft in een God die dat kan!

Ik moet vaak denken aan vorig jaar,
toen we hier in de kerk een kindje mochten dopen van Hannibal en Anouk.
Misschien weet je dat nog.
Hester en ik hadden daarvoor een gesprek met ze.
Wij zeiden, heel verontschuldigend: we zijn maar een kleine kerk.
En toen zei Hannibal, de vader:
het is een kleine kerk, maar we geloven in een grote God!

Dus nog een keer: op wat voor manier kijk jij naar de kerk?

Want de grootte van onze kerk, en hoeveel mensen er naartoe gaan,
zegt helemaal niets over de God in wie wij geloven!
Het is eerder andersom.
Ook een kleine kerk, een kwetsbare kerk,
kan een plek zijn waar je de levende God mag ontmoeten!
Niet minder dan een grote megakerk.

God geeft dan een best wel bizarre opdracht aan Ezechiël:
Hij moet profeteren tegen die botten!
Hij moet die dorre botten aanspreken, en namens God zeggen:
Ik ga jullie pezen geven, Ik ga vlees op jullie laten groeien,
Ik ga jullie een nieuwe huid geven.
En ik zal jullie adem geven, zodat jullie tot leven komen!

En dan moet Ezechiël tegen de wind profeteren:
Hij moet namens God tegen de wind zeggen:
Blaas in deze lichamen, zodat ze weer gaan leven!

En dan worden ze met ádem gevuld, en ze komen tot leven.
Een grote menigte.
En dan staat daar ineens een heel volk,
in dat dal dat net nog was gevuld met botten!

Het is mooi om dat op te merken, dat God niet zegt tegen Ezechiël:
Júllie moeten dat doen, ‘jij’ moet dat doen, maar God zegt:
‘Ik’ ga dat doen.
‘Ik’ ga die botten weer overtrekken met vlees, en huid,
En ‘Ik’ ga jullie adem geven, zodat jullie tot leven komen.

Weet je wat het belangrijkste woord is in dit Bijbelgedeelte?
Dat is een woord dat steeds weer terugkomt: het woord ‘Ruach’.
Dat betekent Geest, adem en wind.

Het komt voor in vers 1: de Geest van de Heer voerde Ezechiël mee.
‘Geest’, dat is dat woord: Ruach. De Geest van God.
Het komt voor in vers 5 en 6: ik ga jullie adem geven, zodat jullie tot leven komen.
‘Adem’, dat is weer datzelfde woord: Ruach.
En dan vers 9. Ezechiël moet profeteren tegen de wind.
‘Wind’, dat is weer datzelfde woord: Ruach.
Geest, adem en wind.
Het is de heilige Geest, de Geest van God, die leven blaast in de botten.
Die het volk van God weer tot leven wekt.

Door dit visioen krijgt het volk van God een belofte:
Nu kunnen jullie niet zien hoe dat mogelijk is.
En het gaat nog lang duren. Maar ik zal jullie hoop geven.
Ik zal jullie terugbrengen naar het land dat Ik jullie heb beloofd.

En dat wist Ezechiël niet, maar wij weten dat wel:
dát dat uiteindelijk ook zál gebeuren!
Dat na 70 jaar het volk Israël weer uit de ballingschap terug zal keren,
En weer in Jeruzalem zal gaan wonen,
En dat ze de tempel weer op zullen bouwen.
Dan komen ze daar achter:
Wat voor mensen onmogelijk was, was mogelijk voor God!

En dat visioen van Ezechiël, van dat dal vol botten dat tot leven komt,
daar mag het Joodse volk, in de ballingschap, aan vasthouden.
Aan dat het niet einde verhaal is.
Aan dat ze ook daar het volk van God zijn.
En dat God ze terug zal laten keren.

Weet je hoe dat volk leefde, in die ballingschap?
Ze hadden een keuze.
Ze konden leven als een volk dat is verslagen.
Dat is wat de Babyloniërs het liefste wilden, dat ze dat dachten.
Dat de God van de Joden was verslagen door de Babylonische goden,
Dat ze nooit meer terug zouden keren,
En dat ze beter konden vergeten wie ze waren geweest.

Maar in plaats daarvan waren ze niet bezig met overleven, maar met leven!
Hun geloof groeide, in de ballingschap.
Want dingen die vanzelfsprekend waren, waren er niet meer.
Ze moesten hun geloof opnieuw uitvinden.

Dat is nu ook nog zo: als geloven heel vanzelfsprekend is,
dan gaat het heel snel op de automatische piloot.
Als het niet vanzelfsprekend is, dan verdiept dat je geloof.

Voor de ballingschap geloofden de Joden dat zich alleen bezighield met Israël.
In de ballingschap leren ze dat God de God is van heel de aarde.
Dat God niet alleen bij de tempel is in Jeruzalem, maar ook in Babel!
De profeet Jesaja schrijft in die tijd:
De hemel is Uw troon, de aarde is Uw voetenbank!
Omdat ze in Babel merken dat God bij ze is.
Omdat ze van God onder de indruk raken!

De ballingschap, dat is ook de tijd geweest waarin een heel groot deel van het Oude Testament werd opgeschreven, zodat het bewaard bleef.
Daarvoor werd het mondeling overgedragen.
Maar in die tijd schreven ze het op.
Omdat ze dachten: we willen ons geloof vasthouden, ook op deze vreemde plek!

In de ballingschap krijgt het Joodse volk van God de opdracht om te blijven leven!
Om niet te blijven rouwen om wat ze zijn kwijtgeraakt,
of alleen maar bezig te zijn met wanneer het weer wordt zoals het was,
Maar om te bidden voor de stad waar ze wonen,
en zich in te zetten voor de vrede van die stad, van Babel.
Ook al zijn ze maar een klein groepje.
Ook al maken ze maar een klein deel uit van de bevolking.

Ik denk dat daar voor ons, en voor de kerk in onze tijd,
een hele belangrijke les in verscholen ligt.
Dat we niet alleen maar bezig zijn met overleven,
met denken aan hoe het was en wat we kwijt zijn geraakt,
Maar dat we juist in deze tijd als kerk onze ogen gericht houden op God.
Want we kunnen het niet meer zelf.
We moeten tegen God zeggen: wilt U het doen?

Wilt U in ons blazen?
Wilt U ons een levende kerk maken?
Wilt U ons helpen om, zo klein als we zijn, vol hoop en vol vreugde te blijven?
Want we zijn een kleine kerk, maar U bent een grote God!

Wilt U ons vullen, met Uw adem, met Uw wind, met Uw Geest?

Dat schrijft René van Loon in zijn boek, Lente in de kerk:
Laten we als kerk in deze tijd niet bezig zijn met overleven, maar met leven!

En wat is ‘leven’?
Leven is verbonden blijven met Jezus, vervuld van de heilige Geest.

Leven is dat we ons niet blind staren op dat de kerk kleiner wordt,
Maar dat we geloven Jezus bij ons is.
Dat het Zijn kerk is.
En dat Hij niet loslaat wat Hij in ons begon.

Leven is dat we in onze omgeving delen van de hoop die in ons leeft.
Dat we bidden voor de vrede van onze buurt, en de stad.
Leven is dat we juist in een tijd waarin de kerk kleiner wordt,
Dat we meer onder de indruk mogen raken van wat we God zien doen.

En dat we ons daar over blijven verwonderen.
En als je dat met elkaar deelt, waar je dat ziet,
Dan is dat veel meer dan je in eerste instantie denkt.

Dat deden we afgelopen week nog op de Bijbelkring.
We stelden elkaar de vraag:
Heb jij wel eens een ontmoeting gehad met Jezus?
En hoe heeft dat jouw leven veranderd?
En het was ontzettend bemoedigend om van elkaar te horen hoe we met geloof in aanraking zijn gekomen, en wat dat met ons heeft gedaan.

Een kleine kerk is niet een dode kerk.
Een grote kerk is niet een levende kerk.
Een levende kerk is waar God aanwezig is, door zijn Geest.

Ik gun dat ons: om de komende jaren niet bezig te zijn met overleven, maar met leven.
Dat we niet denken dat we zelf het tij moeten keren.
En niet de hele tijd bezig zijn om dat te proberen.
Maar dat mensen die hier komen, mogen merken dat dit een plek is waar je de levende God mag ontmoeten.
Dat mensen dat proeven aan onze liefde voor elkaar, en voor de buurt.
Dat jij, en iedereen die hier binnenkomt,
Hier Jezus mag ontmoeten, en dat dat ons leven mag veranderen.

Dan zullen jullie beseffen dat Ik de Heer ben, zegt God.
Amen

Leave a Reply

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *