Petrus 4: Het absolute dieptepunt?
Matteüs 26:57-75
Geliefde gemeente van Jezus Christus,
In het verleden bezocht ik regelmatig een heel lief, oud echtpaar.
Als ik bij ze op bezoek ging, dan werd ik daar altijd helemaal blij van.
Het waren mensen die altijd voor anderen hadden gezorgd.
Ze waren op dat moment allebei rond de 90, en begonnen steeds meer lichamelijke klachten te krijgen.
Maar samen konden ze zich nog een heel eind redden.
Tot het moment kwam waarop dat níet meer lukte.
En in een periode van een paar weken moesten ze ineens hun huisje, waar ze altijd zo fijn hadden gewoond, achter zich laten,
En werden ze opgenomen in een verzorgingshuis.
En dát was moeilijker dan ze gedacht hadden.
Niet alleen dat ze hun huisje, en het dorp moesten missen, dat was ook moeilijk.
Maar nog veel moeilijker was dat ze nu voor zich moesten láten zorgen.
Daar moesten ze heel erg aan wennen.
Soms is hulp ontvangen veel moeilijker dan hulp geven.
Zeker als je daar altijd je waarde uit hebt gehaald:
Uit dat je het zelf redt.
Dat je voor jezelf kan zorgen, en dat je voor anderen kan zorgen.
Net zo goed kan het best heel moeilijk zijn om genade te accepteren.
Genade, dat is een oud woord,
Maar wel een heel belangrijk woord in het christelijk geloof.
Genade betekent dat je iets krijgt waar je niets voor hebt hoeven doen.
Dat je iets gegeven wordt dat je niet zelf hebt kunnen verdienen.
Net zoals het moeilijk kan zijn om hulp te ontvangen,
Betekent genade ook dat je iets moet ontvangen.
Dat je niet je waarde haalt uit wat je zelf voor elkaar kan boksen,
Maar dat je je waarde haalt uit dat God zijn liefde gewoon aan je wil geven.
En dat je daar zelf niets voor hoeft te doen.
Er zijn best veel mensen, misschien herken je dat bij jezelf ook wel,
waar dat van jongs af aan al heel diep ín zit,
Dat je het zélf wil doen, dat je van jezélf afhankelijk wil zijn, en niet van een ander.
Ik denk dat Petrus ook zo iemand was.
En dat hij, in de tijd dat hij met Jezus optrok, steeds meer moest léren om te leven uit genade.
Om te léven uit dat hij het niet zelf voor elkaar kon boksen,
Maar dat Jezus zijn liefde gewoon aan hem wilde geven.
Petrus wilde heel graag de beste zijn!
Degene die het meeste van Jezus hield.
Zijn belangrijkste leerling.
Zijn beste volgeling.
En bijzonder genoeg was Petrus daardoor ook degene die het vaakst op zijn neus ging.
En die misschien wel het meest van álle leerlingen moest leren wat de betekenis is van genade.
Afgelopen tijd hebben we de verhalen over Petrus gevolgd.
We hebben gelezen dat Petrus werd geroepen door Jezus om achter hem aan te gaan.
Dat Petrus als eerste hardop tegen Jezus zei: U bent de Messias, de zoon van de levende God!
Dat Petrus de plank mis sloeg toen hij tegen Jezus zei: ik zal u niet laten sterven.
Dat Petrus tegen Jezus zei: al zou iedereen u verlaten, ik nooit!
Ik zal met u sterven!
Dat Petrus in slaap viel, toen Jezus vroeg om met hem te waken.
Dat Petrus het zwaard oppakte, maar dat Jezus zei:
Leg je zwaard neer.
En nu is Petrus op het dieptepunt aangekomen.
Ik heb het maar even zo geschetst.
De weg die Petrus gaat als hij achter Jezus aangaat is een weg van hoogte- en dieptepunten,
Maar het verhaal dat we vandaag lezen, dat is het absolute dieptepunt.
Want Henk zei het vorige week zo mooi in zijn preek:
Wat Petrus dreef, wat hem bezielde, was dat hij ontzettend veel van Jezus hield.
Hij wilde Jezus niet kwijtraken.
En nu ziet hij dat wel gebeuren.
Voor zijn eigen ogen.
Dat is al erg genoeg.
Hij heeft gezien dat Jezus is gearresteerd, dat Jezus wordt meegenomen naar het huis van de hogepriester,
Om daar berecht te worden,
En hij, Petrus, kan daar niks tegen doen.
Hij mag daar van Jezus niks tegen doen.
Maar nu is het ook te laat.
Wat kan hij nog in zijn eentje doen om Jezus te helpen?
Toen Jezus werd opgepakt wilde Petrus voor Jezus vechten,
Maar dat mocht niet.
Hij zat op dat moment vol adrenaline.
Hij wilde wel voor Jezus sterven!
Maar dat kón niet.
En toen is hij, net als álle andere leerlingen op de vlucht geslagen.
En je kan zeggen wat je wil:
Dát Petrus Jezus volgt, helemaal tot op de binnenplaats van het huis van de hogepriester,
Dat laat al iets zien van hoeveel hij van Jezus houdt.
Hij neemt daarmee een enorm risico.
Hij loopt zélf gevaar, dat mensen hem herkennen.
Dát ze zeggen:
jij hoort toch bij hem?
Alleen net als op andere momenten heeft Petrus het niet goed doordacht.
Net zoals toen hij op het water ging lopen:
eerst durfde hij heel moedig uit de boot te stappen,
Maar toen hij de gólven zag en hij de wínd voelde, tóen begon hij te zinken!
Zo wordt Petrus nu pas bang als hij ook echt op die binnenplaats ís,
En mensen hem inderdaad herkennen, als één van de vrienden van Jezus.
Jij hoort toch bij die Jezus?
Ik heb je bij hem gezien.
Ik hoor het aan je accent.
En hoe kan je Petrus dán veroordelen?
Als hij drie keer zegt dat hij Jezus niet kent?
Dat kan je je toch heel goed voorstellen, dat hij niet zegt:
ja, ik hoor bij Jezus!
Want tijdens het verhaal van Petrus lezen we ook wat er met Jezus gebeurt,
ín het huis van de hogepriester.
Die verhalen lopen door elkaar heen.
Terwijl Petrus buiten bij het vuur zit, wordt Jezus binnen verhoord.
En wie weet wat Petrus daarvan op kan vangen, terwijl hij zich warmt bij het vuur.
Of wat hij de bedienden tegen elkaar hoort zeggen.
En anders kan hij zelf wel een plaatje maken van wat daarbinnen gebeurt.
Daarbinnen vindt namelijk een proces plaats tegen Jezus, en dat heeft maar één doel:
Om Jezus te beschuldigen van godslastering.
Te beschuldigen van dat hij zegt dat hij de Messias is, de zoon van God,
En hem om die reden ter dood te veroordelen.
Zoals nu mensen in bijvoorbeeld een land als Pakistan door hun buren beschuldigd kunnen worden van godslastering.
Zelfs al hebben ze dat niet gedaan, dan kan het een manier zijn om van ze af te komen.
De Joodse leiders in Jeruzalem willen van Jezus af.
Ze zien hem als een oproerkraaier, ze zien hem als een valse profeet.
Als een gevaar voor de vrede.
Ze willen hem dood.
Hij moet uit de weg.
En Petrus wéét dat, heel goed.
Misschien denkt hij nog aan dat Jezus het zelf heeft gezegd, eerder die avond:
Ik zal veroordeeld worden, ik zal lijden, ik zal sterven.
En terwijl Petrus daar zit, op de binnenplaats, is hij de wanhoop nabij.
Hij voelt zich niet meer zo stoer, zo dapper, als toen Jezus nog bij hem was.
Hij wordt bang.
Bang om Jezus kwijt te raken.
Bang om er zelf in meegezogen te worden.
Vorige week hadden we het erover bij de Alphacursus:
Als je gelooft, wat vraagt dat dan van je?
Iemand zei: ik vind het spannend om belijdenis te doen.
Want als je dat hebt gedaan,
betekent dat dan ook, als iemand ernaar vraagt wat je in het weekend gaat doen,
Dat je dan zegt: ik ga naar de kerk?
Dat je ook naar andere mensen toe uit moet komen voor je geloof?
Zoiets zeggen, dat kan voor veel mensen al best wel spannend zijn!
Zeggen dat je gelooft. Dat je naar de kerk gaat.
Want dat maakt je kwetsbaar.
Wat zouden mensen daar van vinden?
Krijg je dan allemaal moeilijke vragen op je af, waar je geen antwoord op hebt?
Of vervelende opmerkingen?
Pas bij de catechisatie, hadden we het er ook over:
Weten mensen om je heen van jou dat je gelooft?
Wat maakt dat nou zo spannend, om dat met mensen om je heen te delen?
Wat het zo spannend maakt, is dat mensen je dan ook af kunnen wijzen.
Dat mensen er naar op kunnen reageren.
Het is best wel moeilijk om iets te doen waarmee je je van anderen onderscheidt.
Het is veel makkelijker om maar niets te zeggen.
Om met de stroom mee te zwemmen.
En voor Petrus is dat hier nóg veel meer het geval.
Omdat hij wéét dat binnen mensen proberen om Jezus ter dood veroordeeld te krijgen.
En de kans is heel groot dat dat lukt.
Moet hij dan, als iemand daar naar vraagt, zeggen:
Ja, ik hoor bij hem?
Wie van ons zou dat kunnen?
Petrus had zélf gedacht dat hij dat zou kunnen.
Maar hij kan het niet.
Het lukt hem niet.
Hij houdt van Jezus.
Daar twijfelt hij geen moment aan.
Hij twijfelt ook niet aan wie Jezus is.
Maar het lukt hem ook niet om te zeggen: ik hoor bij hem.
Hij zegt juist het tegenovergestelde, tot drie keer toe:
Ik ken die man niet.
En dat is voor Petrus het absolute dieptepunt.
Want hij dacht van zichzelf dat hij het meest van iedereen van Jezus hield.
Dat hij alles wel voor Jezus wilde geven.
Maar nu komt hij erachter dat het hem niet lukt.
Dat hij het niet kan.
Hij verloochent zijn vriendschap met Jezus.
Drie keer zegt hij het:
Ik kén die man niet!
En hij begint erbij te vloeken.
En als hij de haan hoort kraaien, denkt hij aan die woorden van Jezus.
Nog voor de haan gekraaid heeft, zul jij Mij drie keer verloochenen.
Het ís ook echt een dieptepunt.
Verloochenen is het tegenovergestelde van belijden.
Petrus was er eerst zo trots op, dat hij tegen Jezus durfde te zeggen:
U bent de Messias, de zoon van de levende God!
En nu moet hij er mee leven dat hij drie keer heeft gezegd: ik ken die man niet.
Laten we dan nog eens lezen wat er ondertussen binnen gebeurt.
De hogepriester stond op en vroeg aan Jezus:
‘Geeft U geen antwoord op wat deze getuigen tegen U inbrengen?’
Maar Jezus bleef zwijgen.
Oftewel: Jezus brengt er niets tegenin.
De hogepriester zei: ‘Ik bezweer U bij de levende God:
zeg ons of U de messias bent, de Zoon van God.’
Jezus antwoordde: ‘U zegt het.
Maar Ik zeg tegen u allen hier:
vanaf nu zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Machtige,
en Hem zien komen op de wolken van de hemel.’
Daarmee zegt Jezus: ik ben de Messias, die zal zitten aan de rechterhand van God.
En voor de hogepriester klinkt dat inderdaad als godslastering,
omdat geen mens dat van zichzelf kan zeggen.
Hierop scheurde de hogepriester zijn kleren en hij riep uit:
‘Hij heeft God gelasterd! Waarvoor hebben we nog getuigen nodig?
U hebt nu zelf zijn godslastering gehoord. Wat denkt u?’
Ze antwoordden: ‘Hij is schuldig en verdient de doodstraf!’
Daarop spuwden ze Hem in het gezicht en sloegen Hem.
Anderen stompten Hem en zeiden:
‘Profeteer dan maar eens voor ons, messias,
wie is het die Je heeft geslagen?’
De verhalen van Petrus en van Jezus lopen hier door elkaar heen.
En dat is niet voor niets!
Buiten zit Petrus, en hij zegt, drie keer: ik ken die man niet!
Maar binnen staat Jezus.
En als ze aan Jezus vragen wie hij is, geeft hij ronduit antwoord.
Ik ben de Messias.
Ik ben de zoon van God.
Wat Petrus buiten overkomt, dat laat zien hoe dreigend de situatie ís.
Hij hoort de beschuldigende stemmen.
Hij voelt de wijzende vingers. Jij hoort bij hem!
En hij zegt: nee, ik hoor niet bij hem!
Maar binnen hoort Jezus ook de beschuldigende stemmen,
En hij voelt ook de wijzende vingers:
Hij lastert God!
Hij zegt dat hij de Messias is!
En Jezus brengt er niets tegenin.
Hij zegt: dat klopt, dat ben ik.
Want wat er hier gebeurt is niet iets dat Jezus overkomt!
Jezus is geen slachtoffer van de situatie.
Vorige week lazen we dat Jezus zich overgeeft als de mensen hem komen arresteren.
Hij wil niet dat Petrus vecht.
Hij zegt dan: ik zou de Vader maar om hulp hoeven vragen, en dan zouden er twaalf legioenen engelen staan om mij te helpen.
Maar dat doet Jezus niet.
Hij laat zich arresteren.
En nu probeert de hogepriester hem te beschuldigen dat hij zegt dat hij de Messias is.
Hij verwacht dat Jezus ertegenin zal gaan, of dat hij in zal binden, dat hij zichzelf verdedigt,
Maar Jezus zegt alleen maar: ik ben het.
Het is niet iets dat Jezus overkomt.
Hij doet dit heel bewust.
Hij láát zich beledigen, en slaan, en uitlachen, en ter dood veroordelen.
Hij láát zich aan een kruis slaan.
Hij láát zich doden.
Jezus geeft zichzelf over.
Hij geeft zijn leven, in onze plaats.
Jezus gaat deze weg uit liefde.
Ook uit liefde voor Petrus, zelfs al zegt Petrus drie keer dat hij Jezus niet kent.
Petrus is op het diepste dieptepunt.
Hij dacht dat hij meer dan wie dan ook van Jezus hield.
Maar hij stelt zichzelf enorm teleur.
Hij laat Jezus vallen, daar buiten op de binnenplaats.
Maar ondertussen laat Jezus daar binnen hém niet vallen.
Ondertussen zegt Jezus: ik ben het.
Ik ben de Messias.
Waardoor hij weet dat hij ter dood veroordeeld zal worden.
Terwijl Petrus zegt dat hij Jezus niet kent,
laat Jezus het toe dat hij geslagen wordt, en beledigd.
Dat hij een godslasteraar genoemd wordt,
En ter dood wordt veroordeeld,
En dat doet hij óók voor Petrus.
En het enige dat hij later aan Petrus zal vragen,
Is niet om iets terug te doen:
Het enige dat hij drie keer aan Petrus zal vragen, is:
Heb je mij lief?
Heb je mij lief?
Heb je mij lief?
Dat is voor Jezus genoeg!
Dit is een ontzettend indrukwekkende gebeurtenis.
Het is één van de weinige verhalen die in álle vier de evangeliën staan.
Het is het verhaal van een dieptepunt.
Een dieptepunt voor Petrus.
Dieper kan hij niet gaan.
Maar dat is het niet alléén.
Het laat ook iets zien van de weg die Jezus gaat, júist voor hem, en júist voor ons.
Jezus is bereid om zijn leven te geven, en hij hoeft er níets voor terug.
Want hij houdt van Petrus, en hij houdt van ons.
Voor de een is het makkelijker om hulp te accepteren dan voor de ander.
En zo is het ook met genade.
Genade betekent dat je iets moet ontvangen.
Dat je niet je waarde haalt uit wat je zelf voor elkaar kan boksen,
Maar dat je je waarde haalt uit dat God zijn liefde gewoon aan je wil geven.
Voor Petrus is juist dít moment een moment dat hem heel erg vormt.
Het besef dat hij zelf minder sterk was dan hij dacht.
En dat is niet makkelijk, om daar achter te komen!
Maar hij gaat er ook achter komen dat het er helemaal niet om gaat hoe sterk híj is.
Dat het genóeg is, als hij tegen Jezus zegt: ik heb u lief.
Want Jezus heeft de prijs voor hem betaald.
Hij kon niet zijn leven voor Jezus geven,
Maar Jezus heeft zijn leven voor hem gegeven.
Ik vind het mooi om te zien wat juist dát straks met Petrus zal doen!
Want als je verder leest,
de verhalen die zich afspelen na de kruisiging en de opstanding van Jezus,
dan zíe je dat het hem heeft gevormd.
Dan zíe je dat Petrus helemaal niet meer zo bezig is met zichzelf bewijzen.
Dan zie je dat hij zichzelf niet meer de belangrijkste vindt,
Maar dat hij zich heel dienstbaar opstelt.
En dan zie je dat hij veel minder bang is om uit te komen voor zijn geloof.
Want hij weet dat het er niet meer om gaat dat hij de beste volgeling van Jezus is, of zijn grootste vriend,
Maar hij weet wat Jezus voor hem heeft gedaan, en dat wil hij delen.
Het is heel mooi om te zien hoe Petrus daarin ook anderen probeert te bemoedigen,
Als die bang zijn om door hun geloof in de problemen te komen.
Daarover schrijft hij in één van zijn brieven. Hij schrijft:
Wees niet bang voor de mensen en laat u door niets in verwarring brengen;
erken Christus als Heer en eer Hem met heel uw hart.
Vraagt iemand u waarop de hoop die in u leeft gebaseerd is,
wees dan steeds bereid om u te verantwoorden.
Petrus zegt hier, even in mijn eigen woorden:
we hoeven niet bang te zijn voor wat anderen van ons vinden.
We hoeven ons ook niet te bewijzen. We hoeven ons geloof niet te bewijzen.
We mogen wel iets laten zien aan anderen van de hoop die in ons leeft.
En hij gaat dan verder, dan zegt hij:
als anderen dan toch over ons heen vallen, en er iets van vinden,
Dan mogen we daarin lijken op Jezus:
Hij liet zich niet tegenhouden – dat is wat we vandaag hebben gelezen –
Maar hij gaf zijn leven om anderen te vergeven.
Om ons bij God te brengen.
Geloven heeft niets te maken met jezelf moeten bewijzen.
Niet voor God, en ook niet voor andere mensen.
En soms is dat moeilijk, net als hulp ontvangen moeilijk kan zijn.
Petrus moest door de diepte heen, om er achter te komen dat het niet ging om dat hij de beste was, dat hij het meest van Jezus hield,
Maar dat het gaat om dat je mag weten wat Jezus voor jou heeft gedaan.
Dat Hij van jou houdt. Amen.