Hanna: gehoord door God
Tekst: 1 Samuël 1:1-20
Lieve mensen,
Ik was 32 jaar oud toen ik Jacolien leerde kennen.
Dat was heel bijzonder: ineens was ze er, en zag mijn leven er heel anders uit dan daarvoor!
Niet dat het daarvoor slecht was!
Ik dacht altijd bij mezelf:
als je met iemand samen wil zijn, moet je ook eerst zélf gelukkig kunnen zijn.
Maar samen zijn was wel iets waar ik naar verlangde, waar ik op hoopte.
Het was vooral lastig als ik bijvoorbeeld goede vrienden zag, die getrouwd waren, en kleine kinderen hadden rondlopen.
Dan voelde het toch wel eens alsof mijn eigen leven een beetje stil stond.
Ik wist op dat moment niet of dat nog voor mij weggelegd zou zijn.
Of hoelang het nog zou duren!
Als je ergens heel erg naar verlangt, maar het blijft uit,
dan kan dat best wel een verdriet zijn.
Of, als je het had, maar je raakt het kwijt.
In het Bijbelverhaal van vandaag gaat het over een kinderwens die uitblijft.
Dat kan herkenning oproepen.
Als je dat zelf heel erg hebt verlangd, maar het gebeurt niet.
Maar het kan ook iets anders zijn dan een kinderwens, waar je verdriet om hebt:
dat je om je heen kijkt, en je ziet mensen met een relatie, een vaste baan,
een eigen huis, terwijl dat voor jou buiten bereik lijkt.
Als je al jaren in de wachtrij staat voor een huis. En een koophuis is buiten bereik.
Of als je relatie is stukgelopen, of je hebt een echtscheiding hebt meegemaakt,
en daar heb je veel verdriet om.
Of als je geen contact hebt met je kind, of je kleinkind,
terwijl je dat zo graag zou willen.
Of als je een geliefde bent verloren, en nu weduwe bent, of weduwnaar.
Of als je zo graag kleinkinderen zou willen, maar het komt niet.
Ik zeg niet dat je over ál die dingen verdriet móet hebben.
Iemand kan bijvoorbeeld alleen zijn, en dat heel prima vinden!
Maar het kán wel dat je je vergelijkt met mensen om je heen,
En dat je dan wel eens het gevoel kan bekruipen dat jouw leven stil staat.
Of: dat je ergens écht naar verlangt, maar het blijft uit…
Dat kan een bron zijn van verdriet.
Voor Hanna, in het Bijbelverhaal dat we vandaag hebben gelezen, was dat gevoel heel sterk!
Zij wilde zó graag moeder worden!
Niet voor een ander. Niet voor Elkana, voor haar man. Maar voor haarzelf.
Ze wilde zo graag een kind!
En dat kwam maar niet.
Het ís een bijzondere situatie.
Een man met twee vrouwen!
In de Bijbel komt dat voor. Eigenlijk alleen in het Oude Testament.
In de tijd van het Nieuwe Testament werd dat niet meer gedaan in Israël.
Maar in het Oude Testament kom je het regelmatig tegen.
En elke keer is het een bron van verdriet, van jaloezie, van strijd.
Én vaak heeft het te maken met kinderen.
Denk aan Abraham en Sara.
Met Sara kan Abraham geen kinderen krijgen, dus neemt hij de slavin Hagar als bijvrouw.
Maar op den duur kan Sara het niet meer aanzien.
En wil Sara dat Abraham Hagar en het kind wegstuurt.
In dit verhaal stáát het er niet,
maar je kan je best indenken dat het bij Elkana en Hanna ook zo is gegaan,
dat hij met een tweede vrouw is getrouwd omdat hij kinderen wilde krijgen:
Het stuk begint met een indrukwekkende lijst van mensen van wie Elkana afstamt.
Hij verlangt daar zelf ook naar, om die lijn voort te zetten.
Hanna en hij konden geen kinderen krijgen, dús trouwde Elkana ook nog met Peninna. En met háár kreeg hij wel kinderen.
Zo kan het goed gegaan zijn, want zo ging het vaak.
Niets persoonlijks… maar tóch ook wel!
Want Elkana houdt meer van Hanna.
Peninna vóelt dat. Haar moet dat óók verdriet hebben gedaan.
Peninna wéét dat Hanna verdriet heeft dat ze geen kinderen kan krijgen.
En ze pest Hanna ermee, vanuit haar éigen gekwetstheid.
En voor Hanna wordt haar verdriet daardoor nog versterkt.
Voor Hanna was dat ze geen kind had een grote bron van verdriet.
Dat was voor háár waar ze zó naar verlangde.
Ze was er depressief van.
Ze huilde.
Ze at bijna niet.
Het nam haar levenslust weg.
Het werd heel groot voor haar.
En Elkana voelt zich machteloos.
Hij wíl dat niet!
Hij wíl niet dat Hanna verdriet heeft!
Hij staat erbij, en kan niets doen!
En wat hij doet, maakt het alleen maar erger.
Hij toont zijn liefde aan haar.
Daar is niets mis mee, maar de manier waarop is niet zo handig.
Hij trekt haar voor.
Het is de vraag of dat het beter maakt voor Hanna, of slechter.
En hij probeert haar te troosten.
Ben ik niet meer waard voor jou dan 10 zonen?
We houden toch van elkaar?
Dat is toch genoeg?
Maar begrijpt hij Hanna wel?
Even de hand in eigen boezem steken – Elkana reageert hier zoals wij mannen vaak kunnen doen!
Wij willen dingen oplossen. We willen dingen fixen!
Dáár zijn we goed in!
Elkana wil dat ook: hij wil het verdriet van Hanna fixen.
Maar je kan je afvragen, ondanks zijn hele goede bedoelingen:
is dat wat Hanna nodig heeft?
En dit geldt niet alleen voor mannen, maar voor ons allemaal:
Troosten kan soms juist veel zeggen over je eigen ongemak.
Over dat je zelf moeite hebt met het verdriet van een ander.
Iemand uit verdriet.
En als de ander dan meteen zegt: maar kijk er eens anders naar!
Dan lost dat het verdriet niet op.
Voor die eerste kan het juist voelen alsof haar of zijn verdriet er niet mag zijn.
Dat is wat Hanna nodig heeft.
Dat ze haar verdriet kan uiten.
En dat Elkana geen pleister op de wond probeert te plakken,
Het niet probeert te fixen,
Maar dat het mag blijven staan.
Hanna’s verdriet.
Haar gevoel dat wat ze zó graag wil, niet komt.
Haar gevoel dat God haar in de steek heeft gelaten.
Want zo vóelt het voor haar:
De Heer hield haar moederschoot gesloten.
En ze begrijpt het niet.
Dus gaat Hanna bidden.
Dit verhaal speelt zich af in de tijd vóór koning David.
Voordat Jeruzalem de hoofdstad werd van Israël.
In die tijd was er was nog géén tempel:
In de stad Silo stond de ontmoetingstent, met daarin de ark van het verbond.
Dat was de plek waar alle mensen uit Israël naartoe gingen om te bidden.
Elkana ging ieder jaar met zijn gezin naar Silo om een dankoffer te brengen.
Met een dankoffer werd het vlees niet helemaal verbrand:
Het werd alleen klaargemaakt.
Een deel was voor de priester, een ander deel mochten de mensen zelf opeten.
Elkana, Hanna en Peninna eten daar ook samen van.
Hanna krijgt het mooiste stuk. Maar ze heeft geen honger.
En na die maaltijd, waar Hanna niets van heeft gegeten,
Gaat ze naar de ontmoetingstent, om daar te bidden.
Er staat: diepbedroefd bad ze tot de Heer.
Letterlijk staat er: bitter.
Als je bitter bent, dan ben je boos.
Hanna is verdrietig, maar ze is ook boos. Ze is opstandig!
Zoiets kan je in de weg zitten om te bidden.
Dat je het gevoel hebt: ik moet eerst mezelf bij elkaar rapen.
Ik moet eerst de boel op orde hebben, voor ik bid.
Ik mag niet boos zijn als ik bid.
Maar voor Hanna is het andersom!
Voor haar is haar verdriet, haar boosheid, juist een reden om te bidden.
Hanna stort haar hart uit bij God.
Ze zegt tegen God: heb toch oog voor mijn ellende!
Ik smeek het U!
Denk aan mij, vergeet mij niet.
Ze noemt God: “Heer van de hemelse machten”.
Daarmee zegt ze: U bent de Heer over alles.
Dat klinkt heel groot.
Maar ze zegt daarmee ook: U bent de Heer over mijn leven.
En ze zegt tegen God: denk aan mij.
“Denk aan mij” betekent ook: kom in actie. Doe iets.
Ik ben Uw dienares. U bent de God die ik dien.
Als U mijn God bent, zie mij dan.
Zorg dan voor mij.
Geef me toch een zoon.
Dan zal ik hem aan U wijden.
Het is geen bescheiden gebed, dat Hanna bidt!
Misschien vind je het mooi om dit te lezen, maar is het een gebed dat je zelf nóóit zo zou bidden!
Want dat kan toch niet?
Zó pleiten, als Hanna doet!
God vragen om in actie te komen!
Hanna houdt zich niet in!
Hanna bidt als iemand die gelooft dat God om haar geeft.
Dat God haar kent, en dat God haar ziet.
Het stroomt er gewoon uit bij haar.
Ze zit héél lang zo te bidden, en te huilen bij God.
Het is geen perfect gebed, met zorgvuldig uitgekozen woorden.
Ze legt alles wie ze is, alles wat haar zo dwars zit, bij God neer.
Dingen die ze zelfs niet kwijt kan bij haar man, bij Elkana, van wie ze heel veel houdt,
Die kan ze tegen God wél zeggen.
Zo vertrouwd mag het zíjn, om te bidden.
Álles wat je dwars zit, zelfs de moeilijkste dingen,
waar je je voor schaamt, of waarvan je niet weet wat je ermee aan moet,
waar je diep verdriet om hebt, of boos om bent,
mag je bij God mag brengen.
Omdat God je kent, en je ziet.
Op een gegeven moment is Hanna uitgeraasd,
En ze zit daar bij God te huilen…
(…)
Op een bankje, bij de ingang van de tent, zit de oude priester Eli.
Het feest dat aan de gang was, was een oogstfeest.
Een feest waarop veel werd gegeten, en ook veel werd gedronken.
Daarom zit Eli bij de tent:
om in het oog te houden dat dronken mensen er niet binnengaan.
Hij denkt dat Hanna ook dronken is.
Zoals ze zit te schokken, en haar lippen bewegen, maar ze zegt niets.
In die tijd was de gewoonte om hardop te bidden.
Maar voor Hanna was het te persoonlijk.
Als Eli haar aanspreekt, zegt ze:
“Ik ga gebukt onder een groot verdriet. Ik stort mijn hart uit bij de Heer.”
Ik heb regelmatig mensen gesproken, die iets moeilijks hadden meegemaakt,
en daarna eerst een tijdje liever niet naar de kerk gingen.
“Wat als ik moet huilen en mensen het zien?”
Daar voelden ze zich opgelaten over.
Misschien herken je dat wel.
Maar hoe Hanna naar de tent gaat, en haar hart uitstort bij God,
dat is geen zwakheid, maar dat is juist kracht.
En het is niet iets waar ze zich voor schaamt.
“Ik ga gebukt onder een groot verdriet en stort mijn hart uit bij de Heer.
Ik ben niet slecht.”
En Eli, de priester, reageert op een hele mooie manier.
Hij zegent haar, “ga in vrede”, en zegt: God zal je geven waar je om hebt gevraagd.
Hanna is niet bescheiden in haar gebed,
Maar Eli is ook niet bescheiden.
Hij zegt niet tegen Hanna: ik hóóp dat God je gebed verhoort.
Eli gelooft dat God Hanna’s gebed hoort en wil verhoren.
En dat hij zegt hij tegen haar.
Ik moet hierbij denken aan een bijzonder verhaal dat ik wel eens heb gehoord.
Van een predikant die ik ken.
Hij woonde in een dorp, waar hij iedereen kende.
En op een dag sprak hij een stel.
Ze wilden heel graag een kindje.
Maar de dokter had gezegd dat de kans dat dat gebeurde heel erg klein was.
En op dát moment floepte die predikant eruit:
wees maar niet bang, over een jaar hebben jullie een kindje, daar zal God voor zorgen.
Hij schrok er zelf van, dat hij dat zei! Ik kan me daar wel iets bij voorstellen.
Maar bijzonder genoeg was het wel waar.
Een jaar later hadden ze een kindje.
Dit verhaal, van Hanna, is een verhaal dat kan raken.
Het gaat over dat je op elk moment je hart uit mag storten bij God.
Dat we echt wel de dingen die ons verdriet doen,
Waar we naar verlangen,
Waar we op hopen,
Bij God mogen brengen.
Ik weet nog goed, een tijdje voordat ik Jacolien leerde kennen, dat ik bad:
God, wilt U geven dat ik iemand tegen mag komen.
Maar wel iemand die écht bij mij past.
Anders kan ik beter alleen blijven.
En iemand met wie ik samen mijn geloof kan delen.
En dat was Jacolien!
Wat ook zo bijzonder is in dit verhaal is dat na haar gebed er ook echt iets is veranderd in Hanna.
Níet in haar directe situatie.
Ze was niet ineens zwanger.
Dat komt pas later.
En toch heeft het gebed, en de zegen die ze heeft gekregen, haar goed gedaan.
Omdat ze haar hart heeft uitgestort bij God.
En ze gelooft dat God haar ziet. Dat God haar niet vergeet.
De naam die ze geeft aan haar zoon, als die uiteindelijk toch wordt geboren,
Die spreekt boekdelen.
Dat is Samuël.
Gehoord door God, betekent dat.
Amen.