Eeuwigheidszondag 2024: Er is een vanger
Johannes 14:1-7
Henri Nouwen, een Nederlandse priester die bekend is geworden door zijn boeken over geloof,
was in de laatste jaren van zijn leven erg onder de indruk van een acrobatengroep ‘de Flying Rodleighs’.
Hij volgde hun voorstellingen en hun trainingen,
en – dat wist ik zelf tot deze week ook niet – hij ging zelfs met ze mee op hun tournee door Nederland en Duitsland!
In één van zijn boeken vertelt hij over een bijzonder gesprek dat hij had met de leider van de groep, met Rodleigh.
Rodleigh zei tegen hem: ‘Als ik met iemand anders de trapezeact uitvoer, en ik spring, dan moet ik absoluut vertrouwen op degene die mij óp moet vangen.
Hij moet me op exact het juiste moment uit de lucht plukken als ik mijn sprong naar hem maak.’
‘Hoe lukt dat?’ vroeg Henri Nouwen aan hem.
Rodleigh zei: ‘Het geheim is dat ik het vangen geheel aan de ander overlaat, en zelf niets doe.
Ik moet gewoon mijn armen en handen uitstrekken en wachten tot hij me vangt en me veilig thuisbrengt.’
‘Dus jij doet niets!’ zei Henri verbaasd.
‘Niets,’ herhaalde Rodleigh. ‘Het ergste wat een springer kan doen is proberen de vanger te vangen.
Het is niet de bedoeling dat ik hem vang. Hij moet mij vangen.
Een springer moet springen en een vanger moet vangen,
en de springer moet met uitgestrekte armen en open handen erop vertrouwen dat zijn vanger er zal zijn.”
Ik vind dat zo’n mooi beeld!
De springer springt, en strekt zijn handen uit,
en vertrouwt dat hij wordt opgevangen.
En dat klínkt zo makkelijk,
Maar daar is écht wel vertrouwen voor nodig!
Om niet te gaan grijpen, maar je handen uit te strekken.
Alles in je zal zeggen dat je wél moet grijpen.
Dat je grip moet houden.
Maar dat kan niet.
Je kan je alleen op laten vangen.
Ik vind het een mooi beeld als het gaat over geloof,
Maar ook een heel bijzonder beeld als het gaat over sterven.
Want de dood heeft veel te maken met loslaten.
Wat de dood moeilijk maakt, is dat je niet weet wat er gebeurt als je sterft.
Je hebt er voor jezelf misschien wel een beeld van, van hoe het kan zijn.
Misschien geloof je dat er na de dood iets is.
Dat je op de een of andere manier verder leeft. Maar niemand weet hoe dat zal zijn!
Ik keek deze week een film, The Great Escaper.
Daarin is een scene waarin twee oudere mannen afscheid van elkaar nemen,
die een tijdje samen hebben opgetrokken op hun reis.
Eén van hen heeft niet lang meer te leven.
“Ik weet niet of we elkaar wel weer zien”, zegt hij.
De ander probeert hem te bemoedigen.
Hij zegt: misschien niet in dit leven, maar wie weet, wel aan de andere kant!
Maar dan zegt de ene weer: dat gelóóf je zelf toch ook niet?
Alsof hij iets heel geks zegt.
Dat er iets is, na dit leven, heeft alles te maken met geloof,
En geloof heeft alles te maken met vertrouwen.
Daarover gaan de twee Bijbelteksten die we hebben gelezen.
Ze gaan over vertrouwen dat je wordt opgevangen,
Een vertrouwen dat soms tégen alles in gaat.
De eerste tekst is een gedeelte uit het Bijbelboek Jesaja.
Jesaja is een profeet. Iemand de stem van God hoort,
en die de woorden die hij hoort weer doorgeeft aan de mensen.
En deze woorden van Jesaja klinken op het moment dat het Joodse volk het heel erg zwaar heeft.
Hun kleine land, Juda, is verslagen door dé grootmacht van die tijd, door Babylonië.
Hun hoofdstad Jeruzalem, is verwoest!
De tempel van God is zelfs verwoest.
En de meeste inwoners van Jeruzalem zijn meegevoerd naar Babylon, naar een ver, vreemd land.
Ze weten op dat moment niet hoe lang het zal duren voor ze hun thuisland weer zullen zien, óf het weer zal gebeuren,
Uiteindelijk zal dat 70 jaar lang duren.
Een hele generatie wordt geboren, groeit op, leeft, en sterft, in Babylon.
En in díe situatie spreekt Jesaja deze woorden van God:
Wees niet bang.
Ik zal je vrijkopen.
Die klinken op het moment dat het volk denkt:
hoe kan dit ooit weer goed komen?
En dan het tweede gedeelte uit de Bijbel.
Jezus zegt die woorden op de avond voordat hij wordt gekruisigd.
De leerlingen van Jezus voelen aan dat er iets ergs staat te gebeuren.
Op dat moment zegt Jezus: nog even, en dan ben ik niet meer bij jullie.
Daarmee bedoelt hij:
Nog even, en dan word ik gearresteerd,
En dan zal ik worden gedood.
En dan zullen jullie Mij niet meer zien.
Maar wees niet ongerust.
Vertrouw op God en op mij.
Heel makkelijk gezegd.
Want hoe kunnen zijn leerlingen in zo’n situatie níet ongerust zijn? Níet bang zijn?
Wat opvalt, in allebei de Bijbelteksten,
Is dat God in de éne tekst, en Jezus in de andere,
niet doen alsof er niets aan de hand is.
Moet je door het water gaan, Ik ben bij je.
Of door rivieren – je zult niet worden meegesleurd.
Moet je door het vuur gaan – het zal je niet verteren.
God zegt daar niet: maak je niet druk, jou overkomt niets, alles komt goed.
God zegt: als het moeilijk is, dan mag je weten dat ík je niet loslaat!
Want soms vóel je je overspoeld.
Soms vóel je je alsof alles wankelt.
Alsof zomaar de grond onder je voeten wordt weggeslagen.
Hoe kan dit nog goed komen?
Die woorden van God, uit Jesaja, die zijn juist voor zo’n moment opgeschreven.
Ook al móet je dóór het water gaan, of dóór het vuur.
Je zal niet worden méégesleurd door het water.
Het vuur zal je niet verteren.
Je valt niet uit mijn hand.
Want Ik ben de Heer, je God.
Die je kent, die je bij je naam heeft geroepen.
Geloof je, vertrouw je,
dat Ik je niet zal laten vallen?
Ook Jezus vraagt zijn leerlingen om vertrouwen.
Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op mij.
Ook al wórdt het moeilijk, en zíen jullie mij straks niet meer.
Ik ga weg. Maar waar ik heen ga,
Daar ga ik juist heen om plaats te maken voor jullie.
Jezus heeft het over de hemel.
De hemel, dat is de plek waar God woont.
In het huis van mijn Vader zijn veel kamers.
Ik ga plaats voor jullie maken, en dan kom ik terug.
Jullie zullen mij niet meer zien.
Maar er zál een moment zijn dat je thuis mag komen in het huis van mijn Vader.
Dát is wat geloven zo moeilijk kan maken.
Dat je Jezus niet kan zíen!
Geloven heeft altijd iets van vertrouwen, van volhouden,
Tegen alles in.
Het ís helemaal niet vanzelfsprekend om te geloven!
Geloven is ook niet dat je gelooft in een set regels.
Of in een idee, of een leerstelling.
Geloven heeft alles te maken met vertrouwen.
Want Jezus is geen leerstelling, of een idee.
Jezus is een persoon.
Dat probeert hij zijn leerlingen duidelijk te maken:
Ik ga naar het huis van mijn Vader.
En jullie weten de weg daar naartoe!
Zijn leerlingen vinden het maar moeilijk om te begrijpen wat Jezus bedoelt.
Thomas, dat is een leerling van Jezus die altijd heel kritisch is,
Die vraagt aan Jezus: “Hoe kúnnen wij de weg weten?”
Niemand weet toch wat er komt?
Niemand weet toch hoe dat zal zijn, als je sterft?
We weten niet eens waar U naartoe gaat!
Hoe ziet dat eruit? Hoe moeten we daar komen?
Dat is hoe je je zelf kan voelen als je nadenkt over de dood.
Niemand weet wat er komt.
Hoe kan je dan zeker weten dat het goed komt?
En Jezus zegt dan tegen Thomas:
Dat je Mij ként, dat is genoeg.
Als je Mij kent, dan weet je de weg.
De weg naar het huis van de Vader.
Ik bén de weg, de waarheid, en het leven.
Niemand kan bij de Vader komen dan door Mij.
Er zijn mensen die moeite hebben met deze uitspraak van Jezus.
Zij leggen het uit alsof Jezus hier mensen úitsluit:
alléén door mij kunnen jullie bij de Vader komen.
Maar Jezus zegt dat niet om úit te sluiten,
Hij zegt dat om ons moed in te spreken.
Het is genoeg dat je Mij kent.
Dan hóef je niet ongerust te zijn.
Dan wéét je de weg, naar het huis van mijn Vader.
Als je Mij kent, dan hoef je niet ongerust te zijn.
Je kan zeggen: als christenen weten wij net zo min als anderen wát er komt.
Of er leven is na dit leven.
Maar we hebben wel hoop.
Hoop, dat dit leven niet alles is.
We hebben iets om naar uit te zien.
En dat heeft álles te maken met Jezus!
Omdat Jezus zegt:
In het huis van mijn Vader is plaats genoeg.
En je hoeft niet bang te zijn of je daar wel kunt komen.
Wees niet ongerust, maar vertrouw op God, en vertrouw op Mij.
Want dát is wat geloven is:
Vertrouwen, op Jezus.
In het verhaal van de acrobaat, zijn wij degene die onze armen uit mogen strekken,
En is Hij degene die ons opvangt.
“De springer mag met uitgestrekte armen en open handen erop vertrouwen dat zijn vanger er zal zijn.”
Zo zegt God: vertrouw je dat Ik bij je ben?
Dóór het water, en dóór het vuur: Ik zal je niet loslaten.
En zo zegt Jezus: vertrouw je dat ik je niet zal laten vallen?
Op een dag zul je bij mij thuis komen, in het huis van mijn Vader.
Daar is plaats genoeg.
Als je Mij kent, dan weet je de weg.
Hoe zie jíj dat voor je, om thuis te komen bij God?
Amen