Preken

Vreemdelingen en priesters

Tekst: Exodus 19:3-6; 1 Petrus 2:1-10

Geliefde gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Vorige week hebben we afscheid genomen van het kerkgebouw aan de Hoofdweg-Zuid,
en zijn we samen op weg gegaan naar deze kerk.
In de dienst hebben we gehoord over Abraham, die een stap zette in geloof.
Hij ging op weg naar een onbekend land,
om daar als vreemdeling te wonen.
Omdat God hem beloofd had: ik ga met je mee.
Ik zal jou en je nakomelingen zegenen.
Ik zal jullie tot zegen laten zijn van alle volken.

Dat gevoel van vreemdelingschap,
Dat is niet alleen iets uit de tijd van Abraham.
Het is iets wat ons als christenen in deze tijd net zo goed kan bekruipen.
Er is een tijd geweest, dat het normaal was om naar de kerk te gaan,
en om in God te geloven. Iedereen deed dat.
Nu is het eerder normaal om dat niet te doen.
God lijkt afwezig in ons dagelijkse leven.
Hij lijkt stukje bij beetje uit onze denkwereld te verdwijnen.

We kunnen ons hier best wel zorgen over maken.
We kunnen er zelfs ontmoedigd door raken.
Is de kerk geen aflopende zaak?
Misschien dat we proberen om door allerlei activiteiten de kerk weer vol te krijgen.
Maar ergens speelt toch de vraag in ons achterhoofd:
wat als het allemaal niets helpt?

Vanmorgen wil ik daar met jullie naar kijken,
en ik hoop dat ik je ook wat kan bemoedigen hierin.
Een boek waar de laatste tijd door veel theologen en predikanten over wordt gesproken,
is dit boek: “vreemdelingen en priesters”, van Stefan Paas.

Hij schrijft daarin dat de krimp van de kerk,
en het verdwijnen van God uit ons dagelijks leven,
ons het gevoel kan geven dat God ook echt afwezig is.
Dat het iets is dat niet alleen ons, maar ook Hem, overkomt.
En het kan ons het gevoel geven dat wij daar iets aan moeten doen.
Dat wij dat moeten repareren.

Maar als je door de Bijbel heen bladert,
en de verhalen leest over de geschiedenis van Israël,
en over de eerste christenen,
dan kun je ook op een heel ander spoor gezet worden.

Het spoor dat het eigenlijk helemaal niet zo uitzonderlijk is dat we als christenen in een minderheidspositie komen.
Abraham leefde als vreemdeling in het land dat hem en zijn nakomelingen beloofd was.
Israël was maar een klein volkje,
temidden van enorme grootmachten als Babylon, Assyrië, Egypte, de Grieken, de Romeinen.

Een volk dat in ballingschap werd weggedreven, uit hun eigen land,
om daar te merken dat ook toen God nog bij ze was.
De eerste christenen werden verdreven van plaats naar plaats.
Dat is hoe de kerk in het begin zo snel gegroeid is.
En ook in deze tijd gebeurt dat.
Als je bijvoorbeeld kijkt naar een land als China,
waar het christendom ontzettend hard groeit,
terwijl de regering dat probeert tegen te houden.

Misschien dat je de huidige ontwikkelingen in het christendom in Europa, in plaats van als iets wat ons overkomt,
ook juist kunt zien als een weg die God met ons gaat.
Een weg waarlangs wij onze roeping ervaren.

Die roeping is niet om de kerk weer zo groot en machtig te maken als hij was.
Eigenlijk moeten we in deze tijd, dat de kerk krimpt,
opnieuw leren wat het betekent
om zwak, dwaas en hoopvol in de wereld te zijn.
Om niet meer deel uit te maken van een kerk die de regels uitmaakt, maar om zout en licht te zijn in deze wereld. Smaakmakers.

In plaats van machtig, zoals vijftig jaar geleden, zijn we nu machteloos.
In die zin zijn we ‘vreemdelingen’ geworden.
Als christenen moeten we ons opnieuw bewust worden van onze identiteit,
en moeten we onze identiteit praktisch uitwerken in een omgeving die ons daar niet altijd bij ondersteunt, en soms zelfs tegenwerkt.
In God geloven is “anders” zijn.
Het is soms andere keuzes maken dan de mensen om je heen doen. Andere prioriteiten leggen.

We zijn deel van de samenleving, maar toch geeft de ontmoeting met Jezus Christus ons leven een ander perspectief.
Het is niet zo dat die samenleving per definitie verkeerd is, en wij goed. Ook nu kunnen we nog veel wijsheid en liefde vinden in de samenleving om ons heen.
Maar er zijn ook momenten dat de waarden van die samenleving tegen de waarden van Gods Koninkrijk ingaan.
Bijvoorbeeld als je kijkt naar het omgaan met vluchtelingen.
Daarbij merk je dat de houding van veel mensen in onze samenleving steeds harder wordt. En zelfs de politiek gaat daarin mee.
Daarin is het belangrijk om vanuit ons geloof een ander geluid te blijven laten horen.
Niet dat we zonder na te denken alle grenzen meteen open gooien.
Maar wel dat we ons afvragen:
hoe wil God dat we met onze naaste omgaan?

In de Bijbelteksten die we vandaag hebben gelezen,
komt naast het vreemdelingschap nog een ander aspect naar voren van christen zijn, en van gemeente zijn.
Namelijk dat wij een volk van priesters zijn.

Wat wordt daarmee bedoeld?
Het verhaal uit Exodus laat daar iets van zien.
Het verhaal dat daar beschreven wordt,
is hoe de Israëlieten, die uit Egypte zijn gevlucht,
voor het eerst echt een volk worden bij de berg Sinaï.
God sluit een verbond met de Israëlieten, en geeft ze zijn wetten.

Als jullie aandachtig naar mij luisteren,
zullen jullie mijn eigendom zijn uit alle volken, zegt Hij tegen ze.
Het is een bijzonder moment tussen God en zijn volk.
Een intiem moment.
De God van Hemel en Aarde verbindt zijn naam aan de Israëlieten.

Het volk Israël wordt hier apart gezet.
Zij zijn vanaf nu het volk van God.
Niet omdat ze beter zijn dan anderen, maar omdat God ze heeft uitgekozen.
En tegelijk betekent hun ‘apart gezet zijn’ niet dat ze zich kunnen afzonderen van de andere volken.
Net zoals God tegen Abraham zei:
door jou wil ik alle volken zegenen;
zo wil Hij ook door Israël, zijn volk, alle andere volken zegenen.

Dat is wat priesterschap inhoudt.
God is hun God, Hij treedt in een bijzondere relatie met Israël;
en tegelijk vraagt God van hen om Hem zichtbaar te maken voor de volken om hen heen.
God kiest Israël uit om door hen de andere volken te zegenen.

Dat is hetzelfde als wat Petrus bedoelt,
als hij aan de christelijke gemeentes schrijft dat ze een Koninkrijk van priesters zijn.
Net als Israël zijn wij geroepen om heilig te leven.
Apart gezet, voor de dienst aan God,
en tegelijk toegewend naar de wereld, die Gods wereld is.
Net als door Israël wil God door ons heen de volken, de mensen om ons heen zegenen.

Het beeld dat Petrus daarbij gebruikt, is het beeld van een geestelijke tempel.
Eigenlijk is dat een heel mooi beeld.
Voor de Joden en voor de eerste christenen, die ook voornamelijk Joden waren,
was de tempel de plaats waar je God kon ontmoeten.

Petrus vergelijkt de gemeente met die tempel.
Ook wij mogen een plaats, een groep mensen zijn,
bij wie je God kunt ontmoeten.

Geen letterlijke tempel, niet het gebouw,
maar een geestelijke tempel, gebouwd met levende stenen.
Die stenen, dat zijn wij zelf.
Samen, als christenen, vormen we een eenheid.
Vormen wij dat heilige priesterschap waar Petrus het over heeft.
Dat kun je niet alleen, daarvoor heb je elkaar nodig.
Om elkaar te versterken, en te bemoedigen.
Om stevig op dat fundament, die Hoeksteen te blijven staan.
Het beeld van de tempel zegt iets fundamenteels over wat het betekent om gemeente te zijn.
Aan de ene kant zijn wij gemeente om God geestelijke offers te brengen. Om persoonlijk en met elkaar God te aanbidden.
Om voor hem te zingen, en Hem te ontmoeten in gebed.
Om met Hem in een relatie te treden.
Dat is een beweging naar binnen toe.
We zijn apart gezet om een leven te leiden tot eer van God.
Om mensen te worden in wie zijn liefde, zijn kracht zichtbaar wordt.

En aan de andere kant is er ook een beweging naar buiten toe.
Petrus noemt ons een volk dat God bij elkaar heeft gebracht om zijn grote daden te verkondigen.
Om de mensen te vertellen over die God,
die ons uit de duisternis heeft geroepen,
naar zijn wonderbaarlijke licht.

Wij mogen iets van die fantastische God laten zien aan de mensen om ons heen.
Gewoon omdat we niet stil kunnen blijven over Hem.
Want Hij is de God die ons in het licht heeft gezet.
De God die ons kostbaar vindt,
zoals Hij ook de Israëlieten kostbaar vindt.
De God die ons leven draagt.
Door ons heen wil God de mensen om ons heen zegenen.
Wil Hij zijn naam bekend maken.

Als dat het doel is van gemeente zijn,
dan hoeven we ons niet te laten ontmoedigen als de kerk kleiner wordt.
Het doel van kerk-zijn is niet om met zoveel mogelijk mensen samen te komen,
of om een kerk te zijn die de dienst uitmaakt.
In het verleden is dat soms wel gebeurd,
en dat is niet altijd iets goeds geweest.
Het doel van gemeente zijn is niet dat we onszelf in stand houden,
of een machtspositie hebben,
maar juist dat wij zout en licht zijn voor de mensen om ons heen.

Dat is ook iets wat consequenties heeft voor de keuzes die we maken als gemeente.
Er was een tijd dat werd gezegd:
in plaats van je energie in de voetbalclub te steken,
kun je beter je tijd in de kerk steken.
En er zijn natuurlijk mensen nodig die dat doen.
Zonder die mensen kan de kerk niet blijven bestaan.
Maar misschien moeten we ook gaan nadenken over hoe we elkaar kunnen bemoedigen,
om júist volgeling van Jezus te zijn tussen onze vrienden,
of op ons werk, of op school.
Hoe we daar onze roeping kunnen uitleven.
Hoe we daar smaakmakers kunnen zijn,
iets van die prachtige God kunnen laten zien.
Niet alleen de kerkenraad vormt die geestelijke tempel waar Petrus over spreekt.
Wij zijn allemaal levende stenen.
Samen vormen wij dat huis.

Nog een bemoedigende gedachte,
is dat het bouwen van dat huis is niet in eerste instantie iets waar wij zelf verantwoordelijk voor zijn.
Iets dat afhankelijk is van onze activiteiten.
Petrus zegt: laat u bouwen.
Of als je het letterlijk zegt: wordt gebouwd.

Het enige dat we ervoor hoeven te doen,
is ons te voegen bij Jezus Christus, de levende steen.
Hij is de steen die door de bouwlieden is afgekeurd, maar die de Hoeksteen is geworden, waarop de tempel stevig mag staan.
Het is bijzonder dat juist Petrus dat zegt.
Zijn naam, de naam die Jezus hem heeft gegeven, betekent ‘rots’.
Petrus weet, dat ook al is hij misschien een belangrijke steen,
zonder die Hoeksteen, Jezus, zou het bouwwerk in elkaar storten.

Door Hem zijn wij deel geworden van dat volk van God,
terwijl we daar eerst buiten vielen.
Door Hem zijn ook wij Gods kostbare eigendom.
Eens was u geen volk, nu bent u Gods volk;
eens viel Gods ontferming u niet ten deel,
nu wordt zijn ontferming u geschonken.

Als wij straks met elkaar het avondmaal vieren,
dan is dat om daarbij stil te staan.
Dat Jezus de Hoeksteen is waarop ons leven gebouwd mag zijn.
Door zijn lijden en sterven,
door zijn opstanding mogen wij deel zijn van die geestelijke tempel.
Wie wij zijn, onze identiteit,
wordt bepaald door onze verbondenheid met Hem.
Niet alleen op zondag, maar op elke dag van ons leven.
Ook op school, of op ons werk, of bij onze vrienden.

Wie op Jezus vertrouwt, komt niet bedrogen uit, schrijft Petrus.
Die eenheid met Jezus mag zichtbaar worden in ons gewone,
dagelijkse leven.
En die eenheid met Jezus mag ons samenbinden als gemeente.
Hij is de Hoeksteen waarop wij samen een huis van God mogen vormen, een gemeente waarin mensen iets van Hem mogen zien.
Waar ruimte is om de levende God te ontmoeten.

God is het fundament waarop wij gebouwd zijn.
Jezus Christus, zijn zoon, is de Hoeksteen.
En de Heilige Geest is het cement dat ons samenvoegt.
Amen.

Bron: S. Paas, ‘Vreemdelingen en priesters’

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *