Bevestiging ambtsdragers: voel je je geroepen?
Bevestiging ambtsdragers: voel je je geroepen?

Bevestiging ambtsdragers: voel je je geroepen?

Teksten: 1 Samuël 3:1-10; 1 Thessalonicenzen 5:12-24

Geliefde gemeente van Jezus Christus, lieve mensen,

Vandaag hebben we afscheid genomen van kerkenraadsleden,
en zijn nieuwe kerkenraadsleden bevestigd.
De nieuwe kerkenraadsleden waren een paar weken terug bij mij thuis.
Om samen naar de dienst te kijken, maar ook te praten over:
Waarom wil je kerkenraadslid worden?
Wat spreekt je daarin aan?
Waar zie je misschien wel tegenop?

En we raakten toen in gesprek over het woord ‘roeping’.
Dat is best een lastig woord!
Het bleek al dat wij er in die groep een verschillend gewicht aan hingen.
Kun je écht zeggen: God heeft mij voor dit ambt, voor deze taak, geroepen?
Voor het ambt van ouderling, of diaken, of ouderling-kerkrentmeester?
Is dat niet te zwaar?

Doe je het niet eerder omdat iemand op de stoep stond, die zachtjes aandrong?
Of vanuit het gevoel: iemand moet het doen?

En als je zegt: ik ben geroepen: wat bedoel je daarmee?
Zeg je: ik heb letterlijk Gods stem gehoord?
God heeft mij een opdracht gegeven?
Of zeg je: ik voel me door God gedragen als ik dit doe?

We zeiden ook:
Als je niet oppast, als je zo’n woord als ‘roeping’ te zwaar aanzet,
wíl iemand dan nog wel ouderling of diaken worden?
Of denken mensen dan: dat is te groot! Dat is niets voor mij!

En als je het woord ‘roeping’ te klein maakt:
Hoe voorkom je dat de kerk een club wordt, die je managet?
Een vereniging?
Als ouderling of diaken ben je toch meer dan alleen bestuurslid van de kerk?
Daar kun je wel iets over zeggen in je preek, zeiden ze.
Dus vandaag wil ik met jullie nadenken over dat woord: roeping.
Hoe kun je Gods stem verstaan?
Kún je Gods stem verstaan?
En voor wie is ‘roeping’?
Wat is ‘roeping’?

Dat is toch alleen voor mensen, die van God een speciale opdracht krijgen?
Bijvoorbeeld mensen als Samuël?
Dat is toch veel te groot om aan te halen als je ouderling of diaken wordt?
Roeping? Of niet?

Het is een bijzonder verhaal, het verhaal van Samuël.
Hij ligt als jonge jongen te slapen in het hart van de tempel.
Hij houdt de wacht bij de lamp, die altijd moet blijven branden.
Als teken dat God er is.
Zoals de Paaskaars, zou je kunnen zeggen.

Die lamp is op dat moment een soort waakvlam.
Een klein vlammetje.
Het stelt niet zoveel voor.
Zoals het ook met het geloof in Israël in die tijd niet goed gesteld was.

Het verhaal van Samuël volgt op het Bijbelboek ‘Rechters’.
Het speelt zich af in een tijd waarin er geen koningen waren in Israël,
maar het volk werd door ‘rechters’ geleid.
Mensen die, als dat nodig was, door God werden aangewezen.
En anders was er gewoon niemand!

Het refrein van het boek ‘Rechters’ is:
Iedereen deed wat goed was in zijn of haar eigen ogen.
Oftewel: iedereen ging zijn eigen gang.
Daar begint het verhaal van Samuël ook mee:
Er klonken in die tijd zelden woorden van de Heer, en er braken geen visioenen door.
Want: de mensen waren niet met God bezig.
Gods stem werd niet gehoord,
Het was stil. Zelfs in de tempel.
Je ziet dat meer in de Bijbel:
Wij hebben soms het beeld dat er toen altijd bijzondere dingen gebeurden,
Dat mensen áltijd de stem van God hoorden,
Maar heel vaak ging het leven gewoon z’n gang, ook toen,
en hoorden mensen heel lang níets van God.

Eli, de hogepriester, is een oude man.
Hij doet trouw dienst in de tempel, al zijn hele leven.
En ook hij hoort nooit de stem van God.
Zijn zoons zijn wel priesters in naam, maar die zijn met hele andere dingen bezig.

Met Samuël is het een ander verhaal:
Samuël is als jonge knul naar de tempel toe gebracht,
door zijn moeder, Hanna.
Zij zag zijn geboorte als een gebedsverhoring.

Samuël is aan God toegewijd.
Hij moet God dienen in de tempel.
Hij moet waken over die kleine vlam.
Het brandend houden.
Daar ligt misschien al een stukje roeping.
In trouw zijn in het kleine.
De vlam brandend houden.

Het verhaal van Samuël gaat over de vraag:
Hoe kun je Gods stem verstaan?
Hoe kan je open staan voor dat God tegen je kan spreken?

Samuël heeft er nog nooit van gehoord dat God tegen mensen spreekt.
Hij hoort, midden in de nacht een stem,
En hij denkt eerst dat het Eli is die hem roept.
En zelfs de oude Eli, de belangrijkste priester van God,
heeft pas na de derde keer door dat Samuël niet dénkt iets te horen,
Maar dat het wel eens God zou kunnen zijn die tegen Samuël wil spreken.

Dát is al mooi aan dit verhaal: dat Eli dat ziet als een mogelijkheid!
Dat God tegen mensen spreekt.
En dat hij aan de jonge Samuël leert om naar die stem te luisteren.
Ook al heeft Eli die stem zelf misschien nooit gehoord.
Hij leert Samuël om naar die stem te luisteren, heel gewoon, door hem te laten zeggen:
“Spreek, Heer, uw dienaar luistert”.

Ik vind het mooi dat Eli aan Samuël leert om te luisteren.
Soms heb je dat nodig: iemand die je erop wijst.
Iemand die je op weg helpt.

Luisteren naar Gods stem.
Dat begint in dit verhaal met twee dingen:
Tijd en gelegenheid om naar God te luisteren.
Samuël is in het hart van de tempel.
Hij waakt bij die vlam.
En openheid. Open staan voor dat God écht kan spreken!

Dit verhaal zet je aan het denken.
Zou dat nog steeds zo zijn?
Kan je nog steeds luisteren naar Gods stem?
Spreekt God ook tegen óns?
En hoe kun je daar dan voor open staan?
Wil je daarvoor open staan?
Ik vind dat zelf ook wel een spannende vraag.

De kans bestaat dat je nu denkt:
Mooi, dat verhaal van Samuël,
Maar dat gaat niet over mij!
Dat gebeurde misschien bij mensen in de tijd van de Bijbel,
Maar dat gebeurt nu niet meer!

Ik heb wel eens horen zeggen: als je bidt,
ben je dan alleen maar tégen God aan het praten?
Of durf je ook te luisteren?
Te luisteren naar wat God zegt?

Bijvoorbeeld door heel gewoon even stil te worden als je wel eens voor jezelf bidt.
Dat is luisteren.
Door open te staan voor dat God kan spreken.
In je gebed, maar ook als je bijvoorbeeld leest in de Bijbel.

Het verhaal van Samuël gaat over het horen van Gods stem.
Het gaat over God die iemand roept.
Over roeping.
Dat is best wel groot.
Samuël is een profeet.
Hij is iemand die vaker in zijn leven de stem van God hoort.
Hij is iemand met een bijzondere roeping.
Een man van God!

Zo zijn er verschillende mensen in de Bijbel die door God worden geroepen.
Ik denk aan Noach: hij moet een ark bouwen van God.
Aan Abraham, God zegt tegen hem: ga op weg naar het land dat ik je wijs!
Aan Mozes: zeg tegen de Farao dat hij mijn volk vrij moet laten!
Aan David, een gewone jongen die wordt gezalfd als koning.
Aan Petrus, die door Jezus wordt geroepen: volg mij!
Aan Paulus, die een bijzonder visioen had, een ontmoeting met Jezus.

Wat ook wel mooi is:
Heel vaak staan de mensen die in de Bijbel door God worden geroepen daar niet om te springen.
Mozes denkt: ik kan helemaal niet naar de Farao!
Jona denkt: ik wil niet naar Nineve!
Petrus zegt tegen Jezus: ga weg, ik ben het niet waard!

Roeping zegt niets over of je iets goed kan of niet.
Mozes moet naar de Farao, ook al vindt hij zichzelf geen grote spreker.
Jesaja zegt: ik ben onrein, ik ben niet goed genoeg!
Jeremia zegt: ik ben te jong!
God roept soms juist de mensen die je níet verwacht.

En roeping heeft niet altíjd te maken met grote dingen.
Een grote opdracht. Een grote taak.
Daarmee kun je roeping ook té groot maken.

Vanmorgen hebben we mensen aangesteld als diaken en ouderling en kerkrentmeester in onze gemeente.
De roep daarvoor kwam misschien niet van God, maar van mensen uit onze gemeente.
Iemand die bij je op de stoep stond.

Johannes Calvijn, die zei:
Er is interne roeping: dat je zelf de stem van God hoort.
En er is externe roeping: dat mensen om je heen een beroep op je doen.
Of in jou talenten zien die God aan jou heeft gegeven.
Die iets aan jou toevertrouwen.

Zo is het denk ik ook als je kerkenraadslid wordt.
Het wordt aan je toevertrouwd.
Je kunt van binnen ervaren: God vraagt van mij om dit te doen.
Maar je kunt ook ervaren: mensen doen een beroep op mij.
Dat is niet minder.
Daar zit ook vertrouwen in, vertrouwen die je van mensen én van God krijgt.

Als het gaat om roeping, vind ik ook het gedeelte dat we uit een brief van Paulus hebben gelezen mooi.
Paulus schrijft, aan de gewone gemeenteleden:
Erken de mensen die zich op gezag van de Heer ervoor inzetten om u te leiden en terecht te wijzen.
U moet hen om hun werk veel liefde en respect betonen.

Het voelt een beetje gek voor mij om dat op de kansel te zeggen: jullie moeten óns liefde en respect betonen 🙂
Maar daar zit iets in van: die mensen die leiding geven, kunnen dat niet alleen.
Die hebben de gemeente nodig.
Die hebben het nodig om door de gemeente gedragen te worden.
Om bijvoorbeeld niet actief te worden tegengewerkt.
Die hebben het nodig om serieus genomen te worden.
Ook als ze wel eens dingen zeggen die je tegen de haren in strijken.
Samen zijn we het lichaam van Christus.
We hebben elkaar nodig.

Wat ik ook mooi vind in dit gedeelte aan Paulus, als het gaat over roeping,
Is dat het in de eerste twee verzen gaat over de mensen die leiding geven,
En vervolgens spreekt Paulus in elf verzen de mensen ín de gemeente aan!

Roeping is dus niet alleen iets voor de mensen die leiding geven:
Het is iets voor de hele gemeente. Voor ons allemaal.
Elke christen is door God geroepen.
Dat klinkt groot, maar het betekent:
God is in al onze levens aan het werk.

God wil ons op Jezus laten lijken.
Daar zijn wij voor geroepen.
Dat is wat het betekent als Paulus zegt:
moge de God van de vrede jullie leven heiligen.
God wil ons op Jezus laten lijken. Dat is onze roeping.

Die roeping begint heel praktisch.
Leef in vrede met elkaar!
Spoor elkaar aan om je best te doen!
Geef de moedelozen hoop!
Kom op voor zwakken!
Heb met iedereen geduld!
Zorg ervoor dat niemand van jullie kwaad met kwaad vergeldt!
Streef naar het goede, voor elkaar en voor alle mensen om jullie heen!
Dat is roeping!
Praktisch liefhebben.
En Paulus gaat verder.
Want die roeping is niet alléén praktisch,
Het heeft ook met geloof te maken.
Wees verheugd.
Bid onophoudelijk.
Dank God, onder alle omstandigheden, want dat verlangt God van jullie.
Jullie zijn één met Christus Jezus: dat betekent:
leef in verbondenheid met hem.

Doof de Geest niet uit. Dat is ook een spannende!
Wat bedoelt Paulus daarmee?
Hij bedoelt: sta open voor wat God doet in je leven.
Probeer te luisteren!
Sta open voor dat God er echt is.

Heb geen minachting voor profetieën.
Dat betekent:
Neem mensen serieus als ze je namens God een spiegel voorhouden,
Of als God tegen mensen spreekt.

Onderzoek alles, behoud het goede, en vermijd elk kwaad.

Nog even voor de mensen die van achtergrond houden:
Paulus schrijft dit aan de gemeente in Tessalonië.
De mensen in die gemeente waren heel erg bezig met dat Jezus snel terug zou komen.
Daar hoopten ze heel vurig op.
Dat lees je ook in deze brief.
Sommige mensen stopten zelfs met werken.
Ze wilden alleen nog maar wachten, en bidden.
En tegen hen zegt Paulus, dat is heel verrassend:
je moet wel doorgaan met leven.
Je kunt niet alles laten liggen.
Alleen: leef zoals God het van je vraagt.
Dan ben je er klaar voor, als Jezus terugkomt.

Roeping.
Voor Paulus is roeping niet alleen iets voor een klein groepje mensen.
Niet alleen voor de dominee, of voor de kerkenraad.
Maar voor álle mensen in de gemeente.

Roeping kan gaan over het horen van Gods stem,
En het is goed om daarvoor open te staan!
“Spreek, Heer, uw dienaar luistert.”

Maar roeping heeft niet alleen met een bijzondere opdracht te maken.
Het is ook heel gewoon:
Wat God in het leven van elke dag van je vraagt.
Het goede zoeken voor mensen om je heen, trouw zijn, bidden, danken,
En leven in verbondenheid met Jezus.
Dat is onze roeping.
Amen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *