Oudjaarsavond: je bent een parel in Gods hand
Tekst: Galaten 3:24-28
Geliefde gemeente van Jezus Christus,
De brief die Paulus schrijft aan de Galaten, is best een lastige brief.
In de kern gaat het over de vraag:
Moeten christenen, die in Jezus zijn gaan geloven,
maar die daarvoor niet Joods waren, zich houden aan de Joodse wetten?
Dat klinkt als een theoretische vraag.
Maar voor Paulus zat daar heel veel achter.
Die Joodse wetten, dat zijn er veel, maar het ging vooral over twee dingen:
Of niet-Joodse christenen ook onrein eten mochten eten, zoals varkensvlees,
En of niet-Joodse mannen zich moesten laten besnijden als ze christen werden.
Die eerste is makkelijker om je aan te houden.
Het vraagt om een andere levensstijl,
maar daar is mee te leven, als je daarvoor kiest.
Die tweede omhelst een stuk meer.
Het maakt de drempel om christen te worden een stuk hoger.
Allebei deze onderwerpen waren voor de eerste christenen grote punten van discussie.
Want in eerste instantie waren het vooral Joden die Jezus gingen volgen,
en maar heel af en toe iemand die geen Jood was.
Dat was echt een uitzondering.
Totdat, onder andere, Paulus, ook het goede nieuws over Jezus ging verkondigen aan mensen die niet
Joods waren,
en veel van die mensen tot geloof kwamen.
Dat zorgde voor heel veel moeilijke vragen.
Aan de ene kant geloofden de eerste christenen dat het Gods bedoeling was dat ook mensen die geen Jood waren in Jezus zouden gaan geloven.
Maar moesten zij dan, naast christen, ook Joods worden?
Moesten zij zich aan die wetten gaan houden,
over wat je wel en niet mag eten?
En moesten de mannen zich laten besnijden?
Voor de eerste christenen was dat geen uitgemaakte zaak.
De leiders van de kerk hadden zelfs een vergadering daarover in Jeruzalem.
Daar kun je over lezen in het Bijbelboek Handelingen, in hoofdstuk 15.
Ze luisteren naar wat Paulus ze vertelt,
over dat veel niet-Joodse mensen tot geloof kwamen.
Petrus neemt het in die vergadering voor Paulus op.
Hij zegt: God heeft ook mij uitgekozen om onder mensen die niet Joods zijn over Jezus te vertellen.
En ik heb gezien dat ze vervuld worden door de Heilige Geest,
ook al zijn ze niet besneden.
Moeten wij dan God trotseren door een juk op hun schouders te leggen dat wij zelf niet eens konden dragen?
Met dat juk bedoelt Petrus de Joodse wet.
Want ook veel Joden vonden het moeilijk om zich aan de wet te houden.
Die was namelijk heel uitgebreid. Het was echt een manier van leven.
Tegelijk vonden ze die wet wel heel belangrijk,
want het was wat hen onderscheidde van de volken om hen heen.
Zeker toen ze in de ballingschap naar Babel waren afgevoerd.
En toen Israël later deel werd van het Griekse, en nog later van het Romeinse rijk.
Maar nu zegt Petrus:
willen wij dat juk, die last, die we zelf niet eens konden dragen,
ook leggen op de schouders van nieuwe gelovigen?
Nee. We geloven dat wij alleen door de genade van de Heer Jezus gered kunnen worden, en dat dat ook voor hen geldt.’
Niet meer de Joodse wet,
maar het geloof in Jezus is nu de kern van hun identiteit, zegt Petrus.
Door het geloof in Jezus,
het geloof dat hij voor onze zonden is gestorven, word je gered,
en niet door je aan de wet te houden.
Eerder in dat boek Handelingen wordt verteld over een visioen dat Petrus had.
God laat hem allemaal eten zien, dat er heerlijk uitziet,
maar dat volgens de Joodse wetten onrein is.
En God zegt tegen Petrus: ga je gang, eet maar op.
Maar Petrus zegt: nee, dat mag niet.
Ik heb nog nooit iets gegeten dat onrein is.
En dan zegt God tegen Petrus:
Wat God rein heeft verklaard,
zul jij niet als verwerpelijk beschouwen.
En vervolgens wordt Petrus naar een Romeinse hoofdman gestuurd die niet Joods is, Cornelius,
om hem het evangelie uit te leggen.
En meteen wil Cornelius zich laten dopen,
en wordt hij vervuld met de Heilige Geest.
Petrus heeft dus met eigen ogen gezien dat God de scheidslijnen negeert die mensen hebben getrokken.
Hij heeft met zijn eigen ogen gezien,
dat God wil dat ook mensen die niet Joods zijn, zoals wij,
over Jezus mogen horen, en vervuld kunnen worden met de Heilige Geest.
Als Petrus dat vertelt,
wordt het stil in de vergadering.
En dan besluiten de oudsten, de leiders van de kerk, waaronder Petrus en Jakobus,
dat niet-Joodse mensen die christen willen worden,
geen zware last opgelegd moeten krijgen.
Dat ze zich niet aan de reinheidswetten hoeven te houden,
en zich niet hoeven te laten besnijden.
Ze stuurden een brief naar de gemeenten om dat uit te leggen.
Alleen: niet iedereen is het daarmee eens.
Vooral de farizeeën,
die in die tijd ook een groep vormden bij de eerste christenen,
en die het belangrijk vonden dat mensen zich aan de wet hielden,
verzetten zich daar tegen.
Er gingen christenen rondreizen langs de verspreide christelijke gemeentes,
die zeiden dat ook christenen die niet Joods waren zich moesten laten besnijden,
en zich aan de reinheidswetten moesten houden.
En die konden behoorlijk overtuigend zijn.
Paulus vertelt in de brief aan de Galaten dat Petrus zich niet meer aan de Joodse reinheidswetten hield,
maar toen een delegatie uit Jeruzalem in de gemeente kwam,
wilde hij zich er ineens wel weer aan gaan houden.
Paulus geeft hem dan een flinke veeg uit de pan:
Jij bent een Jood,
maar je leeft als een heiden, en houdt je niet aan de Joodse gebruiken;
hoe kun je dan opeens heidenen dwingen als Joden te leven?
Paulus windt zich daar in zijn brief enorm over op.
Dat komt, doordat hij er steeds opnieuw mee te maken krijgt.
In Galatië, in Efeze, in Philippe, in Korinthe, in Rome.
Steeds weer komt hij tegen dat er mensen zijn,
die zeggen dat ook niet-joodse christenen zich aan de Joodse wetten móeten houden.
Aan de gemeente in Galatië probeert Paulus uit te leggen waarom ze de Joodse reinheidswetten niet hoeven na te leven,
en waarom ze zich niet hoeven te laten besnijden.
Maar het is een best ingewikkelde brief.
Het is moeilijk om daar doorheen te komen.
Ik weet niet of er meer van jullie zijn die thuis wel eens uit een Bijbels dagboekje lezen.
Ik doe dat zelf wel eens, al moet ik zeggen dat ik er niet altijd even trouw in ben.
Ik lees zelf dit boekje, ‘Zijn roepstem horen’, van Pieter de Jong,
een aansprekende predikant uit Rotterdam.
Maar ik ben daar al meer dan twee jaar mee bezig.
Zo ben ik nu al drie maanden bezig met de maand oktober.
Die stukjes vind ik vaak erg inspirerend.
Terwijl ik bezig was om voor mezelf door het boek Galaten heen te worstelen,
kwam ik erachter dat de stukjes uit het boekje daar ook over gingen.
En ik vond bij dit Bijbelgedeelte dat ds. Pieter de Jong wat Paulus in die brief schrijft, op een erg mooie manier uitlegde.
Het beeld waarmee hij dat doet, wil ik graag met jullie delen.
Op landweggetjes kan het gebeuren,
dat je plotseling moet remmen voor een aantal koeien,
die van de ene wei in de andere gebracht worden.
Ze worden begeleid door een paar mannen,
die zijn uitgerust met stokken,
waarmee zij zo nu en dan een tik uitdelen.
Want soms wil een van die beesten niet verder,
of loopt het de verkeerde kant op.
Het is soms een hele toestand, voordat ze in de wei zijn.
Dan worden de stokken opgeborgen,
en de koeien kunnen in alle vrijheid hun gang gaan.
Aan zoiets denkt Paulus,
als hij probeert uit te leggen wat nu wél de bedoeling is van Gods wet.
Want ook hij wil de wet van God niet uit zijn bijbeltje scheuren.
Maar wat is de functie dan van die wet?
Die is – als het om ons heil gaat – eigenlijk heel beperkt.
Maar niet onbelangrijk.
Want als je luistert naar Gods wet wordt je geen rust gegund.
Je wordt vooruit gedreven.
Naar Jezus toe, die alles volbracht voor allen die geloven.
En kennen we Hem, dan kunnen de stokken van de wet – niet de wet zelf – opgeborgen worden.
Door Christus zijn we vrijgekocht van de wet.
Alle verschillen vallen weg, uit welk veld wij ook maar afkomstig zijn.
Bij Hem geldt: één kudde, en één herder.
Dat is precies waar het Paulus om gaat.
Paulus gooit de Joodse wet niet overboord.
Maar hij zegt:
door die wet kun je niet je heil verdienen.
Door je aan die wet te houden,
kun je geen wit voetje halen bij God.
Daar is die wet niet voor bedoeld.
De wet drukt je met je neus op de feiten.
Hij helpt je om te zien dat je je heil niet van jezelf moet verwachten,
van wat je zelf voor elkaar kunt boksen.
Maar dat je je heil moet verwachten van Jezus,
die alles voor ons heeft volbracht.
En dat laatste is geen boodschap die ver van ons af staat,
Ook al lijkt dat misschien wel zo.
In deze dagen van oud en nieuw,
is dat een boodschap die we nodig moeten horen.
Met oud en nieuw kijk je vaak terug op het afgelopen jaar,
en vooruit naar het nieuwe jaar.
Veel mensen gaan het nieuwe jaar in met goede voornemens.
Het woord zegt het eigenlijk al: je neemt je iets voor.
Om iets heel anders te gaan doen. Béter te gaan doen.
Om meer je best te doen.
Met sporten.
Of stoppen met roken.
Dat zijn natuurlijk allemaal goede dingen.
Maar eigenlijk zeggen die goede voornemens iets over hoe we over onszelf denken:
Dat we eigenlijk nog niet goed zijn zoals we zijn.
Dat het eigenlijk nog een stapje meer, beter, groter zou moeten.
Volgens mij geldt dat trouwens niet alleen voor goede voornemens,
maar geldt dat voor heel veel dingen.
Mensen kunnen enorm de neiging hebben om zichzelf met anderen te vergelijken.
Met wat een ander heeft.
Of met iemands kwaliteiten.
Wat kán die dat goed!
Ik zou dat nooit zo kunnen!
En dus begin je er maar niet aan.
Of je ziet de enorme bergen werk die iemand verzet.
Dan kijk je naar jezelf, en je denkt:
volgens mij doe ik veel minder.
Ik moet maar een stapje harder lopen.
Jongeren kijken naar iemands instagram.
En ze zien wat een mooi leven die ander heeft, waarin alles lijkt te lukken.
En ze denken: daarmee vergeleken stelt mijn leven niet zoveel voor.
Of je krijgt het gevoel dat jij ook zó moet zijn als die ander.
Zelfs in de kerk zijn volgens mij veel mensen die het gevoel hebben dat ze zo veel meer zouden moeten doen, of kunnen.
Kijk naar die ouderling, die bij zoveel mensen op bezoek gaat.
Ik doe dat zelf veel minder.
Of: ik zou dat nooit kunnen, ouderling of diaken zijn.
Kijk naar de mensen in de band, wat knap dat ze zo kunnen zingen!
Ik hou zelf mijn mond maar dicht, want als ik zing klinkt dat lang niet zo mooi.
Kijk naar die dominee, wat kan die mooi bidden!
Laat hij dat maar doen,
Hij kan dat veel beter dan ik.
Ik heb het zelf ook wel eens, als predikant.
Dan zie ik andere predikanten, en ga ik mezelf met ze vergelijken.
Hoe lukt het hem of haar toch om dat zo mooi te doen, of te zeggen?
Waar vindt zij of hij de tijd om al die mensen te bezoeken?
Hoe kan het dat hij of zij zo knap de gemeente helpt om een visie te ontwikkelen voor de toekomst?
Maar ik denk dat dat voor iedereen geldt.
Wat voor werk je ook doet, wat voor taak je ook hebt.
Je vindt heel snel dat je zelf tekort schiet.
Is het ook wel eens genoeg wat je doet?
Is het ook wel eens gewoon goed?
Heb je ook oog voor je eigen kwaliteiten?
Voor de dingen waar jíj sterk in bent?
Voor waar God
door jóu heen werkt?
Niet omdat je alles zelf zo goed kunt, of doet,
maar soms juist tegen alle verwachtingen in?
Weet je, dat de Vader je kent?
Weet je, dat je van waarde bent?
Weet je, dat je een parel bent?
Een parel in Gods hand.
Dat liedje hebben we daarstraks gezongen met elkaar.
En dat liedje wil ik jullie meegeven als lijfspreuk,
als voornemen, voor het nieuwe jaar.
Om je daarvan bewust te worden.
Want Paulus zegt: niet door het navolgen van de wet,
Niet omdat jullie zo goed zijn, en alles zo goed kunnen,
Maar door het geloof in Jezus Christus,
zijn jullie, allemaal, kinderen van God.
Daar hoef je niets meer voor te doen, of te kunnen.
Dat hoef je niet te verdienen.
Je hoeft het alleen maar te ontvangen.
Je hoeft alleen maar te vertrouwen op Jezus, en achter hem aan te gaan.
De wetten in de Bijbel laten zien hoe God wil dat je leeft.
Maar ze zijn geen voorwaarde meer.
Jezus heeft het voor ons volbracht.
En daarom is ieder mens voor God net zo veel waard.
Of je nou 1 dag per week werkt of 6 dagen, of thuis zit.
Of je nou helemaal populair bent op Instagram of niet.
Of je nou een Jood bent, of een Griek, of een Nederlander.
Of je je leven op de rit hebt, of in een diep dal zit.
Jij bent een kind van God.
Jij bent een parel in Gods hand.
Ik hoop dat je dat besef mee mag nemen, het nieuwe jaar in.
Amen.