Preken

Kinderen in verstand en in boosheid

Teksten: Deuteronomium 5:6-21; 1 Korintiërs 13:1-3 en 14:20

Ik moet eerlijk bekennen dat ik het best spannend vind,
om een kerkdienst te houden rondom de familie Keuning,
en daarmee rondom de geschiedenis van Spijk.
Want de boeken van Pieter Keuning,
met als bekendste het boek ‘Kinderen in verstand en in boosheid’,
Dat dit jaar 100 jaar geleden uitkwam,
hebben hier veel stof op doen waaien.
Ik dacht: wat moet ik hier als buitenstaander, die hier nog maar twee jaar predikant is, over zeggen?
En wat als ik iets verkeerds zeg?

Gelukkig zíjn we 100 jaar verder.
En ook al maken de dingen waar het boek over gaat deel uit van de geschiedenis van Spijk,
En maakt het boek zelf daar inmiddels ook deel van uit,
hopelijk is de boosheid over het boek inmiddels wat weggezakt.
Want boosheid, die was er zeker!

Pieter Keuning was de zoon van Jan Keuning,
die hoofdonderwijzer was geweest in Spijk.
Jan Keuning was getrouwd met Elisabet Wormser,
en ze hadden samen zeven kinderen, zes zoons en één dochter.
Al hun zoons werden onderwijzer,
Ze werden daarvoor opgeleid door hun vader,
maar werden daarnaast ook schrijver, drukker, theoloog.
Helaas overleden twee zoons, Hendrik en Jan, al op jonge leeftijd, aan tubercolose.
Naast Pieter was Willem Eduard Keuning het meest bekend.
Ook hij was schoolmeester, en hij was dichter.
Zijn pseudoniem was ‘Willem de Mérode’,
Waar ook nog een straat in Spijk is vernoemd.

In de tijd dat Jan Keuning schoolmeester was,
Was er een scherpe scheiding tussen boeren en landarbeiders,
Die scheiding werd door beide groepen normaal gevonden.
Tot de helft van de 19e eeuw was die scheiding minder sterk.
Knechten konden mee-eten aan de tafel van de boer,
Ze luisterden meer naar elkaar, er was meer gelijkwaardigheid.
Maar de grote aardappelziekte maakte daar in 1845 een einde aan.
Er was een stuk minder werk, en de arbeiders, voor wie de aardappel heel belangrijk was, leden honger,
Terwijl de boeren andere landbouwgewassen gingen verbouwen,
Die ze goed konden verkopen.
Zo groeiden de standen uit elkaar.
En doordat een boerenzoon of –dochter vaak niet buiten de boerenstand trouwde,
Bleef het verschil in stand. De ongelijkheid werd erg groot.

De boeren maakten de dienst uit:
in de gemeenteraad, de kerkenraad en het schoolbestuur.
Hun kinderen kregen een goede opleiding.
Er was ruim genoeg te eten.
Maar veel arbeiders leden armoede, hadden nauwelijks genoeg te eten,
Ze aten niet meer bij de boer binnen, maar in de schuur.

Net als zijn vader werd ook Pieter schoolmeester in Spijk,
En kreeg met dezelfde dingen te maken.
Zowel Jan als Pieter hadden een verlangen om een verschil te maken,
Om dingen te veranderen.
Jan werd wel eens gekscherend ‘de rooie meester’ genoemd,
maar hij was geen socialist.
Vanuit zijn geloof had hij een verlangen dat de verhoudingen tussen boeren en arbeiders beter werden.
Hij had daarin veel meegekregen van zijn schoonvader, in Nijverdal, een gelovige en diep betrokken man. En Pieter deelde dit geloof.
Ze verlangden niet naar een revolutie,
of dat de boerenstand opgeheven werd,
Maar hoopten, zoals oale Siert het zei in het stuk we daarstraks hoorden,
Dat arbeiders en boeren naast elkaar zouden staan.
Dat de verschillen minder groot zouden zijn.
De titel van het boek dat Pieter schreef,
kinderen in verstand en in boosheid,
Bevat zowel kritiek op de verhoudingen in Spijk,
Als liefde, en waardering voor de mooie dingen die hij zag.
In zijn boek moeten bepaalde boeren en middenstanders het ontgelden,
Om de onrechtvaardige houding die ze zouden hebben,
En hun halsstarrigheid,
Terwijl anderen juist als diepgelovige en eerlijke mensen worden neergezet.

Het probleem van het boek was dat de misstanden die Pieter beschreef dicht tegen de waarheid lagen,
En daarom erg gevoelig lagen,
Maar dat ze er soms té dicht tegenaan lagen,
terwijl ze niet helemaal een juiste weerspiegeling van de werkelijkheid waren.
Mensen voelden zich tekort gedaan,
of beschuldigd van dingen waar ze niet schuldig aan waren.
Daarnaast noemde hij de mensen waar het om ging niet bij name,
Maar de inwoners van het dorp Oldencate uit zijn boek waren wel duidelijk herkenbaar als inwoners van Spijk.

Pieter Keuning probeerde in zijn boek misstanden aan de kaak te stellen die kenmerkend zijn voor dit gebied in die tijd.
Over boeren die hun macht willen behouden,
en willen heersen over de knechten.

En tegelijk laat het boek veel liefde zien,
voorbeelden van ruimdenkendheid.
Zoals een boer die een arbeider steunt om in de gemeenteraad te komen.

Met de naam Kinderen in verstand én in boosheid wil Pieter Keuning naar mijn mening geen onderscheid maken tussen de kinderen in verstand en de kinderen in boosheid,
maar laten zien dat in ieder mens iets van beide kan zitten.

Aan de ene kant wil hij de mensen een spiegel voorhouden,
om ze te laten zien waar ze kinderen in verstand zijn.
De misstanden aan de kaak stellen die hij om zich heen ziet,
al doet hij dat op een weinig vleiende manier,
en aangedikt door dingen die niet helemaal waar zijn,
waardoor mensen zich gekwetst voelen.

En aan de andere kant wil hij ze iets laten zien van hoe ze kinderen in boosheid kunnen zijn.
Naast misstanden staan de boeken namelijk ook vol met voorbeelden van hoe het wel kan.
Hoe de liefde het kwaad overwint.
En Pieter wil de mensen meegeven waar ze dan hun Hulp vandaan kunnen halen:
bij God.
Het geloof speelt voor hem een belangrijke rol.

In deze dienst hebben we de tien geboden met elkaar gelezen.
Pieter Keuning wil met zijn boeken zijn lezers iets voorhouden.
Van hoe ze goed kunnen leven.
En dat is wat de tien geboden ook doen.

De tien geboden zijn anders dan de andere wetten in het Oude Testament.
Waar die andere wetten specifieke richtlijnen geven,
bijvoorbeeld over wat je wel en niet mag eten,
Laten de tien geboden meer een manier van leven zien.

Die tien geboden beginnen niet met een dreigement,
of een straf die je boven het hoofd hangt.
Het begint met God, die in de woestijn tegen het volk Israël zegt:
Ik heb jullie gered uit Egypte. Uit de slavernij.
De tien geboden beginnen bij de liefde van God voor de mensen aan wie ze voorgelezen worden.

In het Oude Testament worden de mensen van het volk Israël opgeroepen om te leven tot Gods eer.
Niet omdat het moet,
Maar omdat ze door Hem zijn bevrijd.
De geboden worden gegeven door een God, die zegt:
Ik wil me aan jullie verbinden.
Jullie zijn kostbaar in mijn ogen.

De tien geboden bestaan uit twee delen:
Ze beginnen met het liefhebben van God:
Hij is de Heer die Israël heeft bevrijd.
Het volk wordt opgeroepen om Hem de liefde en de eer te geven die Hem toekomt.
En om daarom geen beelden te maken van andere goden,
daarvoor te buigen of die te aanbidden.
Om de naam van de Heer niet op een lege manier te gebruiken.
Om hem niet voor je eigen karretje te spannen,
ermee te zweren of ermee te vloeken.

Het tweede deel van de geboden gaat over hoe je omgaat met je medemens.
Ook andere landen om Israël heen hadden wetsboeken.
Maar dit is waar de tien geboden raken aan de thema’s uit de boeken van Keuning:
Veel wetten uit de tijd van de tien geboden,
die in andere landen werden geschreven,
gingen erom dat de rijken hun eigen belangen behartigden,
dat die werden veiliggesteld.

Maar de tien geboden zeggen, tegen arm én rijk:
heb je naaste lief als jezelf.
Volgens Jezus is dát de samenvatting van de wet.
Neem niet van een ander af wat niet van jou is.
Verspreid geen leugens. Steel en bedrieg niet.
Wees trouw, en wees niet jaloers.
Pleeg geen moord. Respecteer je ouders, heb ze lief.
Houd je aan de sabbat, houdt rust, geef God die dag de eer die hij verdient,
en geef je dienaren de ruimte om dat ook doen.
De tien geboden maken geen onderscheid,
Omdat de God van de Bijbel geen onderscheid maakt.
Hij is een God die opkomt voor wezen en weduwen.
Een God die oog heeft voor de arme, en voor de vreemdeling.
Dát is wat de tien geboden,
en de andere wetten van het volk Israël uniek maakt tegenover de landen eromheen.

Tot zover strijken die tien geboden niet zo tegen onze haren in.
Toch is er een vers dat wel moeilijk te begrijpen is.
Zeker als je kijkt met de ogen van deze tijd. Vers 9. Daar staat:
Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten,
en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten.

Voor ons komt dat vers hard binnen.
Het is nauwelijks te begrijpen.
Het lijkt erg onrechtvaardig,
om een kind te laten boeten voor wat een ouder doet.
Soms werd die link wel getrokken, zeker in de tijd van de Bijbel.
Als iemand iets ergs overkwam, werd dat gezien als een straf van God.

Maar gelukkig wordt dat in de Bijbel zelf tegengesproken.
Een voorbeeld is de ontmoeting van Jezus met een blinde man.
Als zijn leerlingen aan Jezus vragen waaraan de man zijn blindheid te danken heeft,
zegt Jezus:
het is niet zijn eigen schuld,
en ook niet die van zijn ouders.
Omdat zijn leerlingen dat wel lijken te denken.
Jezus spreekt tegen dat God een kind zou straffen om wat zijn ouders doen,
Of dat de moeilijke dingen die mensen overkomen een straf zouden zijn voor wat zij zelf hebben gedaan.

De vraag is of je vers 9, dat moeilijke vers,
ook zo moet lezen als wij dat in deze tijd doen.
De samenleving in de tijd van Israël zag er anders uit.
Gezinnen waren niet zo opgebouwd zoals nu,
maar oud en jong leefden bij elkaar, tot wel vier generaties,
waarbij de oudste man het hoofd van het huishouden was.
Zo’n familie werd gezien als een eenheid.
Voor iemand uit die tijd was dat niet los te denken.
En daarnaast zijn de tien geboden niet zozeer geschreven aan individuen,
maar aan een volk.
Een volk dat heilig was, apart was gezet om voor God te leven.
Om hun naaste lief te hebben,
om zich te bekommeren om de wees en de weduwe.
Als ze daar onrechtvaardig mee omgaan, zegt God:
Dan zal ik jullie daar ook op aanspreken.

De schuld, de ongerechtigheid van de ouders staat voor het verbreken van Gods geboden.
Dat kan soms generaties lang doorwerken.
Dat kun je ook nu soms nog merken.
Denk aan de slavernij, daarvan zijn de gevolgen nu nog voelbaar,
Voor sommige mensen.
Denk aan de tweede wereldoorlog.
Vorige week is er nog ergens een bom opgegraven.
Ruzies worden lang herinnerd.
Misstanden in een samenleving worden niet binnen één generatie vergeten.

Zo kun je ook denken aan de gevoelens die het boek ‘kinderen in verstand en in boosheid’ nog steeds op kunnen roepen, over de misstanden die er waren.
Ook 100 jaar nadat het boek is geschreven.
wordt de pijn en woede herinnerd.

Als je het goed bekijkt, is vers 9 niet eens het meest opvallend.
Pas bij vers 10 wordt het echt bijzonder. Daar staat:
maar als ze mij liefhebben en doen wat ik gebied,
bewijs ik hun mijn liefde tot in het duizendste geslacht.

Vers 10 zet vers 9 in verhouding.
Kwaad kan pijn doen. Kan kwetsen. Je kunt het lang blijven voelen.
Het kwaad houdt misschien een tijd stand,
blijft herinnerd worden tot in het vierde geslacht,
maar de liefde tot in de duizendste.

Want God is een God van liefde.
Een God die verlangt dat wij rechtvaardig met elkaar omgaan.
Dat we niet vasthouden aan waar wij recht op hebben,
Maar ervan delen. Oog hebben voor anderen.
Dat we onze naaste lief hebben als onszelf.
Omdat Hij tegen ons hetzelfde zegt als tegen de Israëlieten in de woestijn:
Ik heb jullie ook zo lief.

En dat is wat het Bijbelvers ook wil zeggen dat Pieter Keuning in de titel van zijn boek citeert.
Kinderen in verstand en in boosheid.
Het komt uit 1 Korintiërs 14, vers 20.
Pieter las het in het Gronings.
In het Nederlands staat er:
Broeders en zusters, wees in uw denken niet als kinderen.
Wees kinderen in het kwaad, maar wees in uw denken volwassen.

Hoofdstuk 14 uit de brief van Paulus aan de Korintiërs,
is een hoofdstuk dat gaat over de gaven van de Heilige Geest.
Over bijzondere gaven als tongentaal, profetie, en genezing.
Die spelen een grote rol in de gemeente in Korinthe.
Je zou bijna kunnen zeggen: een té grote rol.

Die gaven, daar mag je ook naar zoeken, er mee bezig zijn, zegt Paulus.
Maar ga je niet met elkaar vergelijken.
Ga geen anderen veroordelen omdat ze die gaven niet hebben.
Gebruik ze waar ze voor bedoeld zijn.

Hij zegt: wees geen kinderen in het verstand,
maar wees kinderen in boosheid, in kwaad.
Omdat er in Korinthe ook veel misstanden waren.
De gemeente was erg verdeeld.
Tussen wie bij de ene leider hoorde of bij de andere.
Sommigen maakten Paulus uit voor een nep-apostel.
Tussen wie geestelijke gaven bezat, en wie niet.
En ook tussen rijk en arm.

Zo schrijft Paulus in 1 Korintiërs 11 over het avondmaal,
Dat in die tijd nog een echte maaltijd was,
Die de mensen samen met elkaar vierden.
Hij schrijft dat hij heeft gehoord dat als de armen eindelijk terugkomen van hun zware werk,
De rijken alles al op hebben gegeten.
Zo kan dat niet!, zegt Paulus.
Hij staat daar tegenop.
Tegen al die misstanden, al die verdeeldheid in de gemeente in Korinthe.

Hij doet dat vooral in 1 Korintiërs 13,
een van de bekendste hoofdstukken uit de Bijbel.
Daar zegt hij:
je kunt je op alles beroepen,
maar heb je de liefde niet, het is niets waard.
Je kunt spreken in andere talen, profeteren,
maar heb je de liefde niet, het is niets waard.
In hoofdstuk 14 voegt hij daaraan toe:
Wees dus geen kinderen in het verstand, en dus ook niet in de liefde.
Wees kinderen in de boosheid.

Heb je de liefde niet, het is niets waard.
Dat is wat Pieter in zijn boeken zijn lezers wil voorhouden.
Ook al doet hij dat soms op een onhandige manier.
Zijn verlangen is dat boeren en arbeiders,
in onze tijd werkgevers en werknemers, vredig samenwerken.
Dat er onderling respect is, onderlinge liefde.
En hij hoopt, dat is zeker in zijn boeken te lezen,
dat de mensen de basis van die liefde mogen vinden in de God van de Bijbel.
Want de liefde van die God,
Die houdt niet vier,
maar duizenden generaties stand.

Amen.

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *