Tekst: Mattheüs 9:9-13
Geliefde gemeente van Jezus Christus,
Stel: je gaat winkelen in Groningen.
Je rijdt met de auto naar Kardinge, en pakt vanaf daar de bus naar het centrum.
De bus zit vol met mensen.
Jongeren, die naar school gaan.
Studenten, op weg naar hun kamer.
Oudere mensen. Zouden die hun hele leven al in Groningen wonen?, vraag je je af.
Hoe zou dat zijn? Ze hebben de stad vast enorm zien veranderen tijdens hun leven.
Het is druk in de bus, alle plekken zijn bezet. Achterin staan wat mensen.
Maar toch zit op één paar stoelen een man alleen.
En dat begrijp je ook wel:
hij ziet er niet zo heel fris uit.
Een oude, versleten jas draagt hij.
En oude, doorgelopen schoenen,
waar bijzonder genoeg wel nieuwe veters om zitten.
Een hoed die duidelijk zijn beste tijd al heel lang heeft gehad.
Een stoppelbaard. Hij heeft zich een paar dagen niet geschoren.
En er hangt een niet zo frisse geur om hem heen.
Is dat alcohol, wat je ruikt?
De man staart wat voor zich uit.
Zou hij dronken zijn? Of een kater hebben?
Het is zo iemand waar je niet zomaar naast zou gaan zitten. Liever niet.
En waar je al helemaal geen gesprek mee aan zou knopen.
Als je hem ziet, loop je door, naar het einde van de bus, en je gaat daar ergens staan.
Bij de volgende halte komt een ouder echtpaar de bus in.
Al die jonge studenten blijven zitten.
De onverzorgde man ziet ze dichterbij komen.
En hij staat op, zodat zij kunnen zitten.
Zelf gaat hij in een hoekje staan.
Maakt met niemand oogcontact.
En een paar haltes verder stapt uit hij de bus.
Je kijkt hem na.
Dan wordt het bijzonder.
Hij wordt opgewacht door iemand.
Je kijkt even goed.
Het is een jonge vrouw! Met een donkere huidskleur.
Ze ziet er vriendelijk uit. En verzorgd.
Je ziet dat ze naast de man gaat lopen.
Ze praat met hem, legt een hand op zijn schouder.
En ze geeft een kus op zijn wang.
Je schrikt er een beetje van.
Wat doet ze?
Zou ze hem al ergens van kennen?
Zo lijkt het wel.
Wat moet zo iemand met een man als hij?, denk je onbewust.
Weet ze wel wat ze doet?
Maar de bus rijdt verder.
Je haalt je schouders op, en bent het weer vergeten.
Jan. Zo heet die man.
Zijn hele leven is één grote serie mislukkingen.
Niet dat hij een slechte opvoeding heeft gehad. Of weinig kansen.
Hij heeft een vader die veel van hem houdt;
En een broer en een zus, op wie niks aan te merken is.
Alleen zijn moeder leeft niet meer.
Zij is gestorven toen ze is bevallen van Jan.
Hij heeft dat zijn leven lang met zich meegedragen.
Zou zijn vader het hem kwalijk hebben genomen?,
vraagt hij zich wel eens af.
Zijn vader is dominee. Ook nog!
De mensen kijken altijd naar hem op.
En van Jan wordt ook verwacht dat hij voorbeeldig is.
Maar hij heeft dat nooit waar kunnen maken.
Niet zoals zijn broer en zus dat konden.
Al van jongs af aan is Jan zich er heel erg van bewust hoe kwetsbaar alles is.
Hij heeft het gevoel dat alles wat hij doet,
Er alleen maar voor zorgt dat er dingen stuk gaan.
Soms maakt hij expres dingen kapot.
Hij merkt in zichzelf af en toe een neiging, zin, om dingen stuk te wíllen maken.
En hij steelt wel eens dingen. Gewoon omdat het kan.
Geen waardevolle dingen. Kleine dingetjes. Een boek, een paraplu.
Dat maakt dat Jan altijd het gevoel heeft dat hij een teleurstelling is voor zijn vader.
En voor de mensen om hem heen.
Dat hij niets goeds kan doen.
Daarom loopt hij altijd weg voor zijn verantwoordelijkheden.
Hij is bang voor zichzelf.
Bang voor de gevolgen van wat hij doet.
Als hij zelf nog jong is, krijgt een relatie met een meisje.
En ze wordt zwanger.
Maar hij laat haar in de steek.
Na een tijdje hoort hij dat ze een kind heeft gekregen,
Maar dat het kind is overleden, aan een infectie.
Weer iets wat ik stuk heb gemaakt, denkt hij.
En dan neemt Jan een besluit.
Alles wat ik doe, of ik het nou wil of niet, doet anderen pijn.
Wat voor reden heb ik nog om te bestaan?
Ik kan net zo goed niet leven. Beter, misschien zelfs.
Maar hij weet dat het zijn vader ontzettend veel pijn zou doen als hij zichzelf iets aan zou doen.
Dus Jan besluit om zó te proberen te leven, dat hij niemand meer pijn doet.
En dat betekent, bedenkt hij: zo veel mogelijk alleen.
Op zichzelf. Geen relaties meer aangaan. Geen vriendschappen.
Zijn familie ontwijken.
Alleen hijzelf.
Dus zo gaat hij leven. Anoniem in een grote stad.
Hij heeft geen werk, doet wel eens een klusje hier of daar.
Leeft op geld dat zijn broer wel eens voor hem achterlaat.
Hij woont in een troosteloos appartement.
En zit hele dagen op een bankje in het park, te kijken naar de eenden.
De begraafplaats is ook een plek waar hij graag komt.
Van de doden heb ik niks te vrezen, denkt hij.
Die vinden niks van mij.
Hij voelt zich er wel thuis.
Hij vindt het wel prima, dat leven op zichzelf.
Zo doet hij tenminste niemand pijn.
En dan, op een dag, gebeurt er iets heel onverwachts.
Hij zit op zijn bankje in het park.
En er loopt een jonge vrouw langs.
Ze heeft een wankele stapel boeken in haar handen.
De boeken vallen, en Jan staat op om haar te helpen.
Het regent, dus hij geeft haar zijn paraplu – die hij net ergens heeft gestolen –
En hij pakt haar boeken op.
Samen lopen ze naar haar huis.
In de tijd die volgt spreken ze elkaar wel eens vaker.
Ze ziet iets in Jan.
Hij begrijpt zelf niet wat.
Maar hij merkt wel aan zichzelf dat hij weer wat meer zijn best probeert te doen:
Om er goed uit te zien. Om goed voor zichzelf te zorgen.
Hij zoekt werk.
En vindt het in een schoenenwinkel, die slecht loopt.
Hij vindt een kerk waar hij zich thuis voelt,
ook al weet hij niet of hij nog wel in God gelooft.
En hij wordt daar welkom wordt geheten door de mensen.
Die kerkmensen die zien hem als een liefdadigheidsproject.
En aan de ene kant vindt hij dat niks, is hij daar te trots voor.
Nemen ze hem wel serieus?
En aan de andere kant vindt hij het wel fijn: die warmte, de gezelligheid, het eten.
Als het maar niet te dichtbij komt.
Jan wil niets liever dan bij die vrouw zijn die hij heeft leren kennen.
En aan de andere kant durft hij het niet.
Wat als hij weer alles kapotmaakt?
Wat als hij haar leven ook verziekt?
Nu al merkt hij dat hij steeds tegen haar liegt over zichzelf.
Of op zijn minst heel veel achterhoudt.
En haar familie komt erachter dat ze met Jan omgaat.
Zij vinden het ook maar niks.
Ze proberen op alle mogelijke manieren ervoor te zorgen dat ze niet meer met hem omgaat.
Je kan je daar wel iets bij voorstellen.
Wat als je eigen dochter op zo’n figuur verliefd zou worden?
Want dat is wat er langzamerhand gebeurt.
Ze begint van Jan te houden.
En Jan vindt dat ontzettend moeilijk.
Hij worstelt met zichzelf.
Hij worstelt met zijn voornemen, om alleen te blijven.
Wat als hij haar pijn doet?
Want dat gaat gebeuren, dat weet hij zeker.
Wat ziet ze eigenlijk in hem?
Wat moet iemand als zij met hem?
Moet hij haar niet laten gaan?
En aan alle kanten wordt hij onder druk gezet om dat te doen.
Zelfs de dominee van de kerk waar hij komt zegt dat hij haar beter kan laten gaan.
Wat moet hij doen?
En elke keer als Jan besloten heeft dat hij er beter een punt achter kan zetten,
Ís ze daar weer.
En ze kiest voor hém.
Hij heeft daar maar weinig over te zeggen.
Ze is bereid om alles wat ze heeft, haar leven, haar werk, haar reputatie, haar band met haar familie, op het spel te zetten voor Jan.
Ze komt zijn leven binnen, als één brok genade.
En Jan begrijpt er niets van.
Hij wordt er zelfs bang van.
Bang voor zichzelf.
Bang om haar pijn te doen.
Want dat is de enige kant die hij van zichzelf kent.
En steeds weer is er die verleiding, om te zeggen: ik stop ermee.
Ik laat je gaan.
Ik zet er een punt achter.
Dat voelt zelfs als het meest nobele wat hij kan doen.
En toch zegt zij dan steeds weer: ik kies voor jou.
Wat een verhaal hè?
Ik moet eerlijk zeggen: dit verhaal dat ik aan jullie vertel,
Heb ik niet zelf bedacht.
Het komt uit een boek.
Jack, van Marilynne Robinson.
In de kern gaat het in dat boek over genade.
Over liefde krijgen, ook al kan je die niet verklaren, of kan je daar niets voor terugdoen.
Jack, Jan, is ontzettend gevoelig, en onzeker,
En maakt voor zijn gevoel zijn hele leven alles alleen maar kapot,
wat niet alleen een gevoel is, maar wat ook echt zo is.
Hij is iemand waar je eigenlijk niks mee zou moeten willen.
En dan ontmoet hij een jonge vrouw,
die – tegen alles in – bij hem wil zijn.
Wat máákt nou dat zij bij hem wil zijn?
Dat is dat zij iets in hem ziet.
Iedereen om haar heen is alleen maar bezig om – voor het oog van anderen – een goed mens te zijn.
Hij probeert dat niet eens meer.
Hij weet dat hij geen goed mens is. Hoe hard hij het ook probeert.
Hij weet dat hij vaak eerst voor zichzelf kiest, al is het al uit angst,
en dat hij daardoor alles alleen maar kapot maakt.
Hij heeft het opgegeven met zichzelf.
Hij voelt zich verloren. Verdoemd.
Hij denkt: ik kan net zo goed al dood zijn.
Niemand kan iets met mij.
De maatschappij niet.
Mijn familie niet, hoe ze het proberen.
Zelfs God kan niks met mij.
Zelfs God heeft mij in de steek gelaten.
En dan is die vrouw er ineens.
En die breekt, langzaam, stukje bij beetje zijn leven binnen.
Zij zíet met haar eigen ogen dat hij een dief is.
Hij steelt zelfs een paar keer iets van háár.
Zij weet dat hij continu liegt over zichzelf.
Ze weet dat hij slecht voor zichzelf zorgt.
Ze ruikt ook die alcohol in zijn adem.
Ze weet dat hij een verleden heeft waar hij zich voor schaamt,
ook al deelt hij dat verleden niet met haar.
Iedereen die weet wat-ie doet, zou tegen haar zeggen:
Doe het niet! Ga weg bij hem!
Je gooit je eigen leven weg als je met hem verder gaat!
Je gooit je toekomst weg.
Je bezoedelt jezelf.
Maar zij ziet in hem niet alleen die kant dat hij een dief is, een leugenaar, iemand die zichzelf verwaarloost.
Ze ziet ook zijn schaamte, dat hij is zoals hij is.
En zijn verlangen om het wél goed te doen,
ook al gelooft hij zelf dat dat hem nooit kan lukken.
Ze ziet daaronder zijn bescheidenheid.
Zijn zachtheid.
Zij ziet in hem niet iemand die verloren is,
Maar iemand die het waard is om geliefd te zijn. Ook door haarzelf!
Iemand die zij zelf lief wil hebben.
Zij ziet iemand die de werkelijkheid, de rauwheid van het leven onder ogen is gekomen.
En die daaraan onderdoor is gegaan.
Onderdoor is gegaan aan zichzelf.
Als je dit verhaal eens langs het verhaal van de verloren zoon zou leggen,
dan zou Jan een zoon zijn die niet eens meer thuis zou durven komen.
Die niet eens meer om vergeving zou vragen.
Omdat hij weet dat het kapot is.
En dat hij het alleen maar wéér kapot zou maken.
En dat stelt ons een hele diepe vraag.
Wie weet er wél raad met het kwaad in zijn leven?
Al die mensen die het wél goed voor elkaar lijken te hebben,
Lopen die niet wel eens met datzelfde gevoel rond als Jan? Wij allemaal?
Een gevoel van: waarom ben ik soms zo anders dan ik zelf zou willen?
Waarom doe ik soms wat ik doe?
Waarom reageer ik soms zoals ik reageer?
Een gevoel van: maak ik niet meer kapot dan nodig is?
En toch ook een behoefte om geliefd te zijn?
Zijn we niet stiekem allemaal meer als Jan dan wij denken?
Ook al gaan we daar misschien anders mee om.
Dat we dat gevoel negeren. Dat we gewoon doorgaan met ons leven.
Dat kan je doen.
Of dat je ervoor kiest om maar zo veel mogelijk aan de kant te gaan,
te vermijden, dat je anderen pijn doet?
Jezelf letterlijk weg te cijferen, zoals Jan doet?
Blijf maar weg van mij, ik maak alles kapot.
Je kan beter krijgen.
Misschien zijn er meer mensen die dat doen dan wij denken.
In het boek gebeurt er iets heel bijzonders.
Want de vrouw komt het leven van Jan binnen.
En met haar komt goedheid en licht het leven van Jan binnen.
Dat schijnt op alle donkere plekken in zijn leven.
Licht verdrijft de duisternis.
Zij kiest ervoor om bij hem te zijn.
Ook al kost haar dat alles.
Letterlijk haar werk, en haar band met haar omgeving.
In zijn gebrokenheid, in zijn kapotte leven,
komt zij bij hem zitten, komt zij naast hem staan.
En dat had je misschien niet verwacht,
Maar de vraag die dit verhaal aan ons stelt, is de vraag: wie is Jezus?
Jan beseft dat hij alles kapot maakt.
En kapot heeft gemaakt.
Hij heeft het niet over schuld, maar wel over schaamte.
Hij heeft het gevoel dat hij niets meer waard is.
Dat hij eigenlijk net zo goed dood zou kunnen zijn.
En dan komt die vrouw zijn leven binnen, zoals Jezus ons leven binnen komt.
Ze zegt niet: het maakt niet uit wat je hebt gedaan.
Ze zegt niet: ik fix het allemaal wel even voor je. Dan is het klaar.
Of: je moet eerst worden zoals die andere mensen, voordat ik bij je kom.
Maar ze komt naast hem staan, in zijn gebrokenheid.
Zoals Jezus doet met de tollenaars en de zondaars in de Schriftlezing:
Hij kiest ervoor om bij hén te zitten.
Om met hén te eten.
Ook al staat iedereen die hem kent er bezorgd naar te kijken.
Wat dóet hij? Wat móet hij met die mensen?
En dan citeert Jezus Jesaja tegen hen:
Barmhartigheid wil ik, geen offers.
God vraagt niet van ons om onszelf rein en puur te houden.
Maar om precies dat te doen wat Jezus doet.
Zelfs al kost dat ons echt iets.
Een stukje veiligheid. Of een stukje comfort.
En soms nog meer.
Want God, Jezus, doet dat zelf ook met ons.
De vrouw komt naast Jan staan.
Zoals Jezus helemaal afdaalt in ons bestaan. In jouw bestaan.
Niet alleen op zondag in de kerk, of als je bidt.
Maar op élk moment. Op élke plek.
Hij komt naast je staan waar jij worstelt.
Hij komt zelfs in die hoeken die je het liefst voor iedereen verborgen houdt.
Die je zelfs voor hem, of voor jezelf, verborgen houdt.
Want Hij wil daar zijn.
Hij ziet jou niet als een verloren geval.
Die alleen maar alles kapot maakt.
Hij ziet hoe mooi jij bent.
Hij komt daar met zijn goedheid. Met zijn licht.
En Hij zegent jou met zijn aanwezigheid.
En elke keer als je hem weg wil duwen, omdat het te dichtbij komt,
Of omdat je denkt: ik maak het alleen maar weer stuk,
zegt hij: nee, ik blijf bij je.
Geef het maar aan mij.
Een verhaal als dit kan aan ons laten zien hoe diep genade echt kan gaan.
En misschien is het met jou en mij lang niet zo erg als met Jan uit het verhaal.
Maar misschien ook wel.
Misschien herkennen wij ook wel iets van dat gevoel.
Of horen wij bij die mensen die alles goed doen, goed op een rijtje lijken te hebben,
Maar die in feite nog steeds heel onzeker kunnen zijn?
Wat zegt het ons dat Jezus juist naar de mensen toe gaat waarvan alle andere mensen denken: wat móet hij daarmee?
Wie zijn dat in onze omgeving?
Of: zijn wij dat zelf misschien ook?
Durf ik te leven uit genade?
De genade van God?
Niet bang om veroordeeld te worden.
Niet bang om dingen kapot te maken.
Niet bang om te weinig, of juist teveel te zijn.
Maar, ondanks alles, steeds weer te merken dat er een God is die,
elke keer als ik denk dat het nou wel klaar zal zijn, zegt: nee, ik ben bij je?
Een God die niet voorbij gaat aan alles wat er rot en mis is in ons leven,
Maar die ons niet, nooit, wegduwt?
Die juist steeds weer naar ons toe komt.
Die zelfs in onze diepste worstelingen bij ons is.
Amen.