Lezing: Genesis 17:9-13
Het thema waar het in hoofdstuk 3 van de brief van Paulus over gaat,
Is een thema dat voor óns best wel ver van ons af kan staan.
Maar ook een thema dat je vaker terug ziet komen in de brieven van Paulus.
Paulus was zelf een Jood.
En het christelijk geloof is ook begonnen als een stroming bínnen het Jodendom.
Maar al heel snel begon het zich ook buiten de grenzen van Israël te verspreiden.
Onder Joden, maar ook onder mensen die niet Joods waren.
En de grote vraag, die die eerste christenen heel erg bezighield, was:
Moeten christenen, die niet Joods zijn, zich wel aan alle Joodse gebruiken houden?
Eén van die gebruiken was de besnijdenis, van jongens die 8 dagen oud waren.
Voor de Joden was en ís dat een heel belangrijk gebruik.
Een markering van hun identiteit.
Zo konden ook Joden die buiten Israël woonden,
heel duidelijk vasthouden aan hun Joodse identiteit.
Die besnijdenis was een gebruik dat helemaal terugvoerde naar Abraham.
Toen God een verbond met Abraham sloot, en zei: ik zal jou en je nakomelingen zegenen, zei hij tegen Abraham:
Laat alle jongens in het volk besneden worden.
Dat moeten jullie blijven doen.
Als teken dat jullie bij mij horen.
Laten we gaan lezen, uit Genesis 17:9-13.
9Ook zei God tegen Abraham: ‘Jij moet je houden aan dit verbond met mij,
evenals je nakomelingen, generatie na generatie. 10Dit is de verplichting die jullie op je moeten nemen: alle mannen en jongens moeten worden besneden. 11Jullie moeten je voorhuid laten verwijderen; dat zal het teken zijn van het verbond tussen mij en jullie. 12In elke generatie opnieuw moet iedereen van het mannelijk geslacht besneden worden wanneer hij acht dagen oud is. Dit geldt niet alleen voor wie tot je eigen volk behoort maar ook voor jullie slaven, of ze nu bij júllie geboren zijn of van vreemdelingen zijn gekocht; 13iedereen die bij jullie geboren is of door jullie is gekocht, moet worden besneden. Zo zal dit verbond met mij voorgoed zichtbaar zijn aan jullie lichaam.
Lezing: Filippenzen 3:1-11
We gaan nu lezen uit de brief van Paulus aan de Filippenzen.
Die brief is een reactie op iets wat er speelt in die gemeente in Filippi.
Toen Paulus daar was, hij was er maar een paar weken,
heeft hij de christenen in Filippi geleerd dat ze zich niet hoefden te laten besnijden als ze christen wilden worden.
Dat ze niet alle joodse gebruiken over hoefden te nemen.
Maar na zijn vertrek zijn er mensen van buitenaf naar Filippi gekomen, die zeggen:
Iedereen die christen wordt, moet zich ook laten besnijden!
En moet zich aan alle Joodse wetten houden.
Paulus maakt zich daar best heel boos over.
Want je hóeft Gods liefde niet te verdienen door je aan allemaal regels te houden.
God heeft ons zijn liefde al gegeven door Jezus voor ons te geven.
Laten we lezen.
1Voor het overige, broeders en zusters, laat de Heer uw vreugde blijven. Ik heb er geen moeite mee te herhalen wat ik u al geschreven heb; het is voor uw eigen bestwil. 2Pas op voor die honden met hun kwalijke praktijken, pas op voor die versnijdenis van ze! 3Wij zijn het die besneden zijn, wij verrichten onze dienst door de Geest van God en laten ons voorstaan op Jezus Christus, niet op onszelf, 4hoewel ik redenen genoeg zou hebben om op mezelf te vertrouwen. Als anderen menen dat te kunnen doen, dan kan ik dat zeker. 5Ik werd besneden toen ik acht dagen oud was en behoor tot het volk van Israël, tot de stam Benjamin, ik ben een geboren Hebreeër met de wetsopvatting van een farizeeër 6en heb de gemeente fanatiek vervolgd. Aan wat er in de wet over gerechtigheid staat, voldeed ik volledig. 7Maar wat voor mij winst was, ben ik omwille van Christus als verlies gaan beschouwen. 8Sterker nog, alles beschouw ik als verlies. Het kennen van Christus Jezus, mijn Heer, overtreft immers alles. Omwille van hem heb ik alles prijsgegeven; ik heb alles als afval weggegooid. Ik wilde Christus winnen 9en één met hem zijn – niet door mijn eigen rechtvaardigheid omdat ik de wet naleef, maar door die van God, de rechtvaardigheid die er is door het geloof in Christus. 10Ik wil Christus kennen en de kracht van zijn opstanding ervaren, ik wil delen in zijn lijden en aan hem gelijk worden in zijn dood, 11in de hoop misschien ook zelf uit de dood op te staan.
Overdenking
Geliefde gemeente van Jezus Christus,
Ik hoorde eens een bijzonder verhaal over mijn opa.
Het speelde in de tijd dat Saddam Hussein nog president was in Irak.
Begin jaren ’90.
Saddam Hussein had heel veel onschuldige mensen laten vermoorden.
En mijn opa had daarvan gehoord, op het nieuws.
Mijn oma en hij lagen rustig te slapen, toen hij midden in de nacht ineens heel wild uit zijn bed sprong.
Wat is er?, vroeg mijn oma. Heb je gedroomd?
Weet je wat mijn opa zei?
Ik droomde dat ik Saddam Hussein aan het vermoorden was!
Dromen kunnen heel erg levendig zijn.
Én ze kunnen een spiegel zijn, van wat je diep van binnen bezighoudt.
Voor mijn opa was dat op dat moment een ontzettend diepe woede,
over wat Saddam Hussein zoveel onschuldige mensen had aangedaan.
En dat was natuurlijk ook vreselijk.
Gelukkig reageren wij vaak niet altijd meteen vanuit onze woede, vanuit onze boosheid,
Als iemand ons het bloed onder de nagels vandaan haalt.
Maar dat betekent niet dat we ons nooit ergens kwaad over maken!
Soms kun je jezelf maar moeilijk inhouden.
Zoals Paulus zich maar moeilijk in kon houden.
Zó boos was hij, dat hij in zijn brief begon te schelden!
Pas op voor die honden!
Pas op voor die versnijdenis van ze!
Paulus heeft het helemaal met gehad met een bepaalde groep mensen.
Al leefde hij misschien ook in een tijd, en een cultuur,
waarin mensen wat expressiever zijn dan wij.
Wat minder voorzichtig met hun woorden.
Hun hart lag wat meer op de tong dan bij ons.
Waar maakt Paulus zich nou zo druk om?
Als je iets weet over het Joodse geloof,
dan weet je dat in het Jodendom jongetjes worden besneden,
als ze 8 dagen oud zijn.
Dat hebben we gelezen:
het was een opdracht die Abraham al had gekregen van God:
Alle mannen en jongens in het Joodse volk moeten besneden zijn.
Zodat aan ze te zien is dat ze horen bij het volk van God.
Waar maakt Paulus zich dan zo ontzettend druk om, dat hij begint te schelden?
Het is toch een opdracht van God?
Het ís ook een opdracht van God. Aan het Joodse volk.
Maar toen het christelijk geloof zich begon te verspreiden, vanuit Jeruzalem,
waar Jezus was gekruisigd en opgestaan,
waren er niet alleen Joden die christen werden:
er waren heel veel mensen die niet Joods waren, die christen werden.
In de Bijbel noemen ze dat heidenen. Dat is geen scheldwoord.
Wíj zijn ook heidenen. Wij zijn niet Joods.
En het was nogal een discussie tussen die eerste christenen aan welke richtlijnen christenen die niet Joods waren zich moesten houden.
Moesten zij zich ook laten besnijden?
Mochten zij ook geen varkensvlees eten?
Zo stond dat toch in de Bijbel?
Dat was toch de opdracht die God had gegeven?
Het was een heel moeilijk gesprek voor die Joodse christenen.
Want om die eisen los te laten, vroeg van die eerste christenen, die zelf Joods waren, om tegen hun eigen gebruiken in te gaan.
Om tegen de Bijbel in te gaan. De Tora. De wet van God!
Maar ze zagen dat juist heel veel mensen die niet Joods waren, christen werden.
En daarin zagen ze God aan het werk.
Ze zagen dat God geen onderscheid maakt tussen wie Joods is, en wie dat niet is.
Dat God wilde dat ook mensen die niet Joods zijn, ook wij,
mogen horen bij het gezin van God.
Daarom maakten ze een afspraak:
Wie niet Joods was, hoefde ook niet de Joodse gebruiken over te nemen om christen te kunnen worden.
Ze hoefden zich niet te laten besnijden.
Ze mochten alles eten.
Behalve bloed.
Want bloed, staat in het Joodse geloof voor leven.
En bloed werd ook heel vaak gebruikt in rituelen voor offers aan andere goden.
Met die opdracht werden Paulus en anderen erop uit gestuurd.
Zij mochten onder de heidenen, onder wie niet Joods waren, over Jezus vertellen.
En die Joodse gebruiken moesten mensen niet in de weg staan om Jezus te volgen.
So far so good.
Maar niet iederéén was het ermee eens.
Er waren Joodse christenen die heel fel bleven verdedigen,
dat iedereen die christen werd,
zich ook aan de Joodse gebruiken moest houden.
Dat mannen die christen werden, zich moesten laten besnijden.
En dat ze niet zomaar alles mochten eten.
Nou ís er weinig mis mee, om je wél aan die gebruiken te houden.
Maar Paulus was er heel duidelijk in:
Als christen hoef je je níet te laten besnijden.
En moet je niet denken dat je beter bent als je je aan al die wetten houdt.
En waarom niet?
Omdat je dan een barrière opricht tussen God en jou.
Dat zal ik eens uitleggen aan de hand van een voorbeeld.
Stel dat iemand jou een heel mooi cadeau geeft.
Zó mooi, dat je er stil van wordt.
Dat je weet: dit is meer dan ik ooit heb verdiend!
Dit is meer dan ik ooit terug zou kunnen betalen!
Dat is wat God aan ons geeft, in Jezus.
In Jezus geeft Hij zijn eigen zoon.
In Jezus geeft Hij zichzelf aan ons.
En Jezus zei het zelf: er is geen grotere liefde dan dat:
Dat iemand zijn leven geeft voor zijn vrienden.
En je mag weten: doordat Jezus dat heeft gedaan,
Is álles goed.
Doordat Jezus zijn leven voor ons gaf,
Kijkt God naar ons zoals hij kijkt naar zijn zoon:
Vol liefde.
Als je een geweldig mooi cadeau krijgt,
dan is er maar één manier waarop je kan reageren:
En dat is dat je zegt: dank je wel!
Dat je het aanneemt.
Dat je tegen God zegt: ik zie hoe groot Uw liefde is.
Dank U wel!
Stel je voor dat jij een heel mooi cadeau krijgt van je man of vrouw, of van je vader of moeder.
Iets waar hij of zij ontzettend zijn best voor heeft gedaan.
Dan zeg je toch niet: nee, dank je?
En je zegt ook niet: ik wil je er per sé voor betalen.
En dat je er dan keihard voor gaat werken, om het te verdienen.
Dat hóeft helemaal niet!
Je krijgt het gewoon.
Waarom is Paulus zo boos, zo fel,
als er mensen naar de gemeente in Filippi komen, en zeggen dat de nieuwe christenen zich moeten laten besnijden?
Omdat je dan tegen God zegt: uw cadeau is niet genoeg.
Het is nog niet goed tussen ons.
Ik moet er zelf nog wat voor doen.
Ik moet het zélf waarmaken.
Eigenlijk wéiger je het cadeau dan.
En dan vertelt Paulus een verhaal. Over zichzelf.
Hij begint een beetje op te scheppen.
Hij zegt: als je het hebt over goed leven, zoals God het wil,
Dan voldoe ík aan alle eisen.
Ik ben zélf besneden, toen ik acht dagen oud was!
Ik ben als Jood geboren.
Ik heb me altijd aan alle wetten uit de Tora gehouden.
Ik heb les gehad in de wet van God, van één van de beste leraren die er zijn.
Ik heb zelfs christenen vervolgd.
Omdat ik ervan overtuigd was dat Jezus een oplichter was.
Dat zijn leerlingen oplichters waren.
Ik heb ze gevangen laten zetten.
Ik heb mijn goedkeuring gegeven als ze ter dood veroordeeld werden.
Ooit klopte ik mezelf daarvoor op de borst.
Ik dacht: het zit wel goed met mij.
Ik leef hélemaal voor God.
Maar ál die dingen die ik net noemde.
Ál die dingen waarvoor ik mezelf op de borst klopte, zegt Paulus,
Daarvan zie ik nu dat het me helemaal niet dichter bij God heeft gebracht.
Sterker nog: ik zie nu dat een deel van die dingen me juist bij God vandaan hielden.
Wist je dat het christelijk geloof soms best wel verwarrend kan zijn?
Best wel lastig te begrijpen.
Als je Joods bent, dan is het best wel heel duidelijk wat God van je vraagt:
Om kosjer te eten. Om elke zaterdag de sabbat te houden.
Om 10% van je inkomen aan de armen te geven.
Voor moslims geldt dat net zo goed, misschien nog wel meer.
Moslims moeten halal eten. Ze moeten vijf keer per dag bidden.
Elk jaar houden ze ramadan, gaan ze een maand lang vasten.
En ook zij besnijden de jongens, als ze twaalf jaar oud zijn.
Zulke duidelijke regels zijn best wel fijn.
Vooral jongeren kan dat wel aanspreken. Duidelijkheid.
Maar eigenlijk ons allemaal wel.
Dan weet je tenminste wat er van je verwacht wordt!
En kan je daar je leven, heel concreet, naar inrichten.
Dat is fijn.
Want dan weet je: als ik me hier aan houd, dan doe ik het goed.
Voor christenen is dat een stuk lastiger.
Wij hebben door de jaren heen ook onze eigen regels gevormd,
waar je je heel erg duidelijk aan moest houden.
Zoals dat je op zondag niet mag werken. En dat je twee keer naar de kerk moest.
En vroeger werd er heel erg op je gelet,
of je bijvoorbeeld wel goed omging met seksualiteit.
Duidelijke regels zijn fijn.
Die helpen je om je eigen leven daarnaar te richten.
En ook om tegen een ander te kunnen zeggen: jij doet het fout!
Maar het spannende is dat in het christelijk geloof,
en ik denk ten diepste ook in het Jodendom,
het helemaal niet om regels gaat.
We hébben de Bijbel. En daarin lezen we hoe God wil dat wij met elkaar omgaan.
Hoe God wil dat wij leven.
Maar die regels zijn voor ons niet meer dan dat.
Ze geven een richting.
Het is niet zo dat als je je precies aan die regels houdt,
dat het dán wel goed zit tussen God en jou.
Waar het ten diepste om gaat, is om vertrouwen.
Leven in verbinding, in een relatie met God.
Paulus zegt: mijn leven lang leefde ik naar de regels.
Leefde ik zo goed als het maar kon.
En tóch schaam ik me nu voor de keuzes die ik toen heb gemaakt.
Heb ik, in naam van die regels, vreselijke dingen gedaan.
Ik heb nu iets ontdekt, dat mij totaal ánders tegen mijn leven aan laat kijken.
En dat ‘iets’, is een ‘iemand’. Ik heb Jezus leren kennen.
Stel je voor dat je de balans van je leven opmaakt,
zoals je een jaarrekening opmaakt.
Met plussen en minnen.
Aan de ene kant de kosten, de verliezen,
en aan de andere kant de baten, wat er is binnengekomen.
En stel nou dat het redelijk in balans is. Misschien zijn de kosten iets hoger.
Maar dan ontdek je dat er op een gegeven moment een miljard op je rekening bij is geschreven!
Zowel de kosten als de baten vallen daarbij in het niet.
Zo is het om Jezus te kennen. Om met Hem in verbinding te leven.
Zo’n impact mag dat hebben op je leven.
Wat bedoelt Paulus, als hij zegt: ik heb Jezus leren kennen?
Hij bedoelt dat heel letterlijk.
Hij heeft een ontmoeting met Jezus gehad.
Toen hij onderweg was naar Damascus, om christenen gevangen te zetten,
Is Jezus aan hem verschenen.
En vanaf toen zag Paulus alles in een ander licht.
Toen zag hij dat hij met het zo strikt volgen van de regels God juist aan de kant duwde.
Dat hij zo bezig was om het goed te doen,
dat hij uit het oog was verloren wat ‘goed’ betekent.
En échte goedheid, échte liefde, vond hij op dat moment in Jezus.
Jezus, die niet tegen hem zei: ik ben boos op jou, om alles wat je hebt gedaan.
Of tegen hem zei: wat heb je het goed gedaan.
Maar die zich gewoon aan hem liet zien. Eén en al goedheid, en liefde.
Die hem vergeving gaf.
En een hele nieuwe kans. Een hele nieuwe start.
Voor Paulus is Jezus niet iemand uit het verleden.
Iemand die toen is gestorven aan het kruis.
Voor Paulus is Jezus de levende zoon van God.
Die er ook nu nog is.
Die je kan kennen.
En als je Hém mag kennen, zet dat alles in een ander licht.
Zo zegt Paulus dat zelf:
Het kennen van Jezus, mijn Heer, overtreft alles.
Om hem heb ik alles opgegeven.
Ik heb alles als afval weggegooid. Al die dingen waar ik mijn leven op richtte.
Ik wil Jezus beter leren kennen.
Ik wil één met hém zijn.
Wat Paulus zegt, is eigenlijk heel erg radicaal:
Jezus kennen, is belangrijker dan wat dan ook in mijn leven.
Zelfs al betekent dat dat ik om hem moet lijden.
Weet je, de brieven van Paulus, die zijn in eerste instantie helemaal niet gericht aan ons.
Het publiek dat Paulus in zijn brieven voor ogen zijn, de christenen in zijn tijd,
Waren vooral christenen die veel met vervolging, discriminatie, en onderdrukking te maken hadden.
Vandaag de dag is dat voor heel veel mensen nog steeds de realiteit.
De afgelopen tijd hoorde ik al vaker in het nieuws over de Oeigoeren in China.
Moslims, die in heropvoedingskampen worden gestopt.
En toen las ik iets in de krant wat het nog veel dichterbij bracht ineens.
Ook christenen worden op die manier gevangen gezet in China.
Dat is natuurlijk niet erger dan moslims,
maar ineens kwam het wel bij me binnen.
Er is een rapport van de VN waarin wordt gezegd dat van die moslims én christenen wordt gecheckt welke bloedgroep ze hebben,
en vervolgens worden ze gedood om hun organen.
Dat is toch vreselijk!
Ik las ook in de krant over de Yezidi’s en de christenen in het noorden van Syrië.
Waar ze door moslimextremisten worden gedood.
Waar vrouwen en jonge meisjes worden verkracht, om hun geloof.
Dat is om heel erg stil van te worden.
Zo concreet moeten ook mensen in onze tijd op sommige plekken nog lijden vanwege hun geloof.
Nog meer dan voor ons kunnen voor díe mensen de woorden van Paulus een troost zijn,
zoals ze ook voor de vervolgde christenen in zijn tijd een troost waren:
Als je Jezus hebt, dan heb je alles.
En ook al verlies je alles, Hij laat je niet los.
In Hem is er niets dat jou kan scheiden van Gods liefde.
Zelfs lijden niet, en ook de dood niet.
Zo concreet bedoelt Paulus die woorden:
ik wil delen in Jezus’ lijden en aan hem gelijk worden in zijn dood,
in de hoop ook zelf uit de dood op te staan.
Ons, hier in het westen, mag dat een spiegel voorhouden.
Wij hebben zoveel om voor te leven.
Zouden wij dat ook durven zeggen:
het kennen van Jezus overtreft alles?
Net als Paulus, en net als christenen die om hun geloof vervolgd worden?
Zij vinden in Jezus zoveel goedheid, waarheid, en liefde,
Dat het ze staande houdt in zulke moeilijke situaties.
En net zo goed mogen wij ons ook laten bemoedigen door deze woorden.
Want er is ook niets dat óns kan scheiden van Gods liefde.
Wij hoeven niet te leven voor regels.
Daar hoeven we ons ook niet onzeker door te laten maken.
We mogen leven voor Jezus,
Die alles voor ons heeft gegeven.
Die oneindig veel van ons houdt.
Leven, in vertrouwen op Hem.
Leven, in verbondenheid met Hem.
Dat overtreft alles!
Dat is de boodschap van dit gedeelte van Paulus.
Amen.