Een glimp van God
Tekst: Marcus 8:27-31 en 9:2-10
Geliefde gemeente van Jezus Christus,
Heb je wel eens door een microscoop gekeken? Echt een goede?
Bijvoorbeeld bij scheikunde?
Je kunt je verwonderen over wat je dan ziet.
Wat wij zien als een druppel, of een lapje stof, of het blad van een plant,
daar zit nog een hele wereld in verborgen.
Met cellen en structuren die je voorstellingsvermogen te boven gaan.
Heel wonderlijk, wat voor dingen er allemaal zijn die je met het blote oog niet kunt zien!
Of als je met een telescoop kijkt naar het heelal.
De vormen die je daar ziet, van sterrenstelsels, melkwegen, nebula’s.
Zó onvoorstelbaar groot. Zó enorm ver weg. En zo prachtig.
Dan kun je je als mens klein voelen, op deze kleine aardbol,
middenin dat gigantische, onmeetbare heelal.
Ik kan me daar echt over verwonderen, als ik zulke dingen zie.
Het is een werkelijkheid voorbij de werkelijkheid die je elke dag ziet.
Die je versteld kan doen staan als je de tijd neemt om ernaar te kijken.
Zo moet het bijna wel gevoeld hebben voor Petrus, Jakobus en Johannes,
Toen Jezus ze meenam naar de top van een berg.
En ze zoiets bijzonders te zien kregen, als de gebeurtenis waar we net over hebben gelezen. Ze zien iets van een werkelijkheid voorbij onze werkelijkheid.
Waarom nám Jezus ze mee naar de top van een berg?
Omdat een bergtop in de oudheid werd gezien als een plek waar je God kon ontmoeten. Ook in het Joodse geloof kom je dat tegen.
Bijvoorbeeld in het verhaal van Mozes, dat we ook hebben gelezen.
die de berg Sinaï beklom om daar de tien geboden van God te krijgen.
Mozes moest alleen de berg op gaan.
Niemand mocht met hem mee.
Veertig dagen bleef hij boven op de berg.
Zo lang, dat het volk beneden onrustig werd, en een gouden kalf maakte.
Toen Mozes weer beneden kwam,
gooide hij de stenen met de tien geboden in zijn boosheid kapot,
En moest hij weer opnieuw de berg op.
En als hij voor de tweede keer de berg opgaat stelt Mozes een wel heel bijzondere vraag aan God!
Mozes had een hele bijzondere band met God.
Een diepe vriendschap.
Daarom durfde Mozes aan God te vragen:
Zou ik u misschien ook mogen zíen?
Wat een vraag!
Maar ook heel herkenbaar.
Wie zou dat niet willen?
Om God écht te mogen zien? Met je eigen ogen? Zeker te weten dat Hij er is?
Op een bepaalde manier was God al heel zichtbaar voor de Israëlieten in de woestijn.
God ging met de Israëlieten mee.
Overdag in een wolk, en ’s nachts in een vuurzuil.
Maar Hij liet zichzelf niet zien. Hij was verborgen.
Die wolk, en die vuurzuil, daar moesten de mensen het mee doen.
Letterlijk vraagt Mozes aan God: mag ik uw majesteit zien?
Majesteit, heerlijkheid, glorie.
In de Bijbel zijn dat allemaal woorden voor hetzelfde.
Sjechina in het Hebreeuws. Doxa in het Grieks.
Die majesteit, heerlijkheid, is hetzelfde woord als je voor een koning gebruikt,
die in een prachtig paleis op zijn troon zit,
omgeven door rijkdom en glorie en pracht.
Mag ik U zien, vraagt Mozes aan God.
Mag ik Uw schoonheid zien!
Uw wonderbare pracht. Daar verlang ik zo naar. Om U te zien.
En God zegt tegen Mozes: goed, ik wil me aan je laten zien.
Maar mijn gezicht kun je niet zien.
Want geen mens kan mij zien, en in leven blijven.
Dat klinkt dreigend.
Maar het is niet alleen dreigend: het is ook de waarheid.
Als Mozes rechtstreeks God zou zien, dan zou hij het niet overleven.
Dat is té mooi, té groot, té prachtig. Te heilig.
Het zou als een vuur zijn, waar Mozes onder zou bezwijken.
Alsof je in een telescoop zou kijken, maar wat je ziet is zo groot, zo mooi,
zo overweldigend, zo anders, dat je het niet aankan.
In het Jodendom zit een heel sterk besef van de heiligheid van God.
Zó sterk, dat zelfs de naam van God niet uitgesproken mag worden.
Jahweh, dat is de naam van God. Jahweh betekent: Ik zal er zijn.
Als er uit de Joodse Bijbel wordt voorgelezen,
dan wordt op elke plek waar Jahweh staat, Adonai gelezen.
Adonai betekent: Heer.
Die naam, Jahweh, mag je volgens de Joodse traditie niet uitspreken.
Zo groot is het besef van de heiligheid van God.
Hij is een God die zo groot is, dat het ons voorstellingsvermogen te boven gaat.
Een God die wij, als gewone mensen,
nooit zouden kunnen naderen.
Een God, wiens licht, pracht, majesteit, overweldigend is.
Mozes verlangt ernaar om dat licht te zien.
En God láát zich ook aan Mozes zien.
Maar zijn gezicht laat Hij dus niet zien.
Mozes mag alleen van de achterkant een glimp van hem opvangen.
En zo gebeurt het.
Het is een ontmoeting waar Mozes zelf diep van onder de indruk is.
En nóg, als Mozes dat hééft gezien, en weer van de berg af naar beneden komt,
Dan straalt zijn gezicht met het licht van God.
Zijn gezicht straalt zo erg, dat hij het moet bedekken,
omdat de mensen niet naar hem kunnen kijken.
Het is een verhaal dat iets vertelt over de heiligheid van God,
hoe veel groter God is dan wij mensen.
En ook over de bijzondere band die Mozes had met God.
Mozes werd gezien als de grootste en belangrijkste profeet van het Joodse geloof.
Samen met Elia.
Elia, die ook een ontmoeting had met God, boven op een berg.
God was niet in het vuur, ook niet in een storm, en niet in een aardbeving,
Maar hij was in het zachte suizen van de wind.
Die twee verhalen, van Mozes en Elia,
die klinken heel duidelijk mee in het verhaal van Jezus die zijn leerlingen meeneemt naar de top van de berg!
Net als Mozes, net als Elia,
mogen Jakobus, Johannes en Petrus een glimp opvangen van de grootsheid van God.
Alleen zijn ze er helemaal niet op voorbereid!
Ze beseffen nauwelijks wat er gebeurt.
Ze hebben er zeker niet om gevraagd! Zoals Mozes en Elia wel hadden gedaan.
Een paar dagen voordat Jezus ze meenam, de berg op,
stelde hij een vraag aan zijn leerlingen.
Wie zeggen de mensen dat ik ben?
Het is een kantelpunt in het verhaal over het leven van Jezus.
Tot dan toe zagen de mensen hem als een wonderdoener, een profeet.
Maar Jezus vraagt ook aan zijn leerlingen: wie zeggen jullie dat ik ben?
En Petrus zegt, vol overgave: U bent de Messias!
Als Petrus dat zegt, zien de leerlingen van Jezus het beeld voor zich van een grote koning.
Een afstammeling van koning David.
Die met het zwaard in de hand Israël komt bevrijden van zijn vijanden.
Eindelijk vrij van de Romeinen.
Zoals wij nu zouden verzuchten: eindelijk iets, of iemand, die ons bevrijdt van corona.
Iemand die alles weer goed komt maken! Die het leven weer recht zet.
Maar Jezus schetst een heel ander beeld.
Ja, Petrus, ik ben de Messias.
Maar dat is niet wat jullie denken dat het is.
Mijn weg is een weg van lijden.
De mensen zullen mij niet omarmen,
ze zullen me verwerpen, en ter dood laten brengen.
Jezus laat, met hele kleine stapjes, zien aan zijn leerlingen wie hij is.
En waarvoor hij écht is gekomen.
Wij weten dat al, als we deze verhalen lezen. Waar Jezus voor is gekomen.
Dat hij zal sterven aan een kruis.
Maar de leerlingen van Jezus hadden daar nog geen idee van!
Zij dachten dat het leven van Jezus, van begin tot eind, een succesverhaal zou zijn.
Terwijl de weg die Jezus moet afleggen, een hele andere weg is.
Jezus neemt ze in vertrouwen.
Wat hij ze vertelt, moeten ze niet rondbazuinen.
Want dat kunnen de mensen niet bevatten.
Ze zouden hem beschuldigen, hem een godslasteraar noemen.
Pas als hij zijn leven heeft gegeven, en weer is opgestaan uit de dood,
dan mag iedereen dit weten.
Nu vertrouwt hij het alleen toe aan zijn leerlingen.
Zelfs zij hebben moeite om het te bevatten.
Om te accepteren dat dit de weg is die Jezus moet gaan.
Jezus neemt zijn leerlingen in vertrouwen, door ze te vertellen wie Hij is.
In datzelfde vertrouwen neemt Jezus Petrus, Jakobus en Johannes mee de berg op.
Dat zijn de drie leerlingen die Jezus het meest vertrouwt.
En op de berg laat hij ze een glimp opvangen van wie hij echt is.
Hij laat ze, als het ware, even door de telescoop kijken naar een grotere werkelijkheid.
Als ze bovenop de berg zijn, dan gebeurt er iets heel bijzonders.
Mozes en Elia verschijnen, de twee grootste profeten uit het Joodse geloof.
Ze praten met Jezus, over wat er staat te gebeuren. De weg die hij moet gaan.
Terwijl dat gebeurt, gaan Jezus’ kleren wit glanzen.
Net als bij Mozes, toen hij God had ontmoet.
Maar bij Jezus is het anders.
Mozes weerspiegelde het licht van God,
zoals de maan het licht van de zon weerspiegelt.
Jezus is zelf de bron van het licht.
Het is zo’n bijzonder verhaal,
dat je het heel makkelijk af kan doen als té wonderlijk om waar te zijn.
Zoiets kan toch niet?
Maar juist de onbeholpenheid van zijn leerlingen,
dat ze niet weten wat ze moeten zeggen,
dat ze zelf stomverbaasd zijn,
Dat pleit er toch voor om dit verhaal serieus te nemen.
Net zo serieus als de verhalen over Mozes, en Elia,
van de ontmoetingen die zij hadden met God.
De leerlingen zijn zo onder de indruk van wat ze zien,
dat ze er bang van worden!
En dat is niet gek.
Met al die verhalen uit het Oude Testament dat mensen de heiligheid van God niet kunnen verdragen.
Dáárom stelt Petrus voor om tenten op te zetten.
Hij wil een tent om ze heen zetten, om zichzelf te beschermen!
Net als de Joden in de woestijn een tent hadden gebouwd om de ark van God heen.
Het was té heilig.
En alsof God hem begrijpt, alsof hij Petrus bij de hand wil nemen, hem niet wil overrompelen,
Komt er op dat moment een wolk over Jezus, Mozes en Elia heen.
En uit die wolk klinkt de stem van God:
Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar hem!
En dan is het moment voorbij.
En Jezus is weer alleen.
Het licht is verdwenen. En Mozes en Elia zijn weg.
Dit verhaal is net zo bijzonder als die verhalen van Mozes en Elia,
die een glimp mochten opvangen van God.
Jezus neemt zijn leerlingen in vertrouwen.
Hij wil ze laten zien wij hij is.
Petrus had al tegen Jezus gezegd: U bent de Messias.
Toen Petrus dat zei, geloofde hij al dat Jezus het was.
Maar nu kan hij het met zijn ogen zien.
En kan hij zien, met eigen ogen, dat Jezus méér is dan Mozes.
Méér dan Elia.
Jezus is niet een profeet. Hij is de Zoon van God.
—–
Nou zit er ook een lastige kant aan deze verhalen.
Misschien denk je wel eens:
Als ik zoiets zou kunnen zien, dán zou ik ook wel kunnen geloven!
Waarom lees je zulke verhalen wel in de Bijbel, maar hoor je dat nu maar zo weinig?
Waarom moet geloven soms zo geheimzinnig zijn?
Waarom laat God zich niet gewoon aan ons zien?
Dan zouden toch zoveel meer mensen in Hem geloven?
Wat is daar het doel van?
Het ís moeilijk dat je God niet kunt zien.
Dat maakt geloven ook moeilijk.
Als christenen moeten wij het doen met de belofte uit de Bijbel,
dat we op een dag zullen kennen, zoals we zelf gekend zijn.
Maar waarom kan dat nu niet?
Dat klinkt misschien gek,
maar deze verhalen uit de Bijbel geven daar juist een antwoord op.
Ook Mozes en Elia konden niet rechtstreeks naar God kijken.
God was voor hen té groot. Té heilig. Té prachtig.
God kán zich niet rechtstreeks aan ons laten zien.
En toch betekent dat niet dat wij helemaal niets hebben.
Wij hébben die verhalen, van Mozes, en Elia, en anderen, die God ontmoetten.
En wij hebben Jezus.
In Jezus geeft God ons iets om aan vast te houden.
Jezus is een mens, door wie wij God, met onze eigen ogen mogen zien.
Als een telescoop, waardoor we naar God mogen kijken.
Als wij kijken naar Jezus, dan mogen wij ook een glimp opvangen van Gods majesteit. Van Gods goedheid. Gods liefde!
Daarnaast is het belangrijk om te bedenken dat ook in de Bijbel deze verhalen hele bijzondere verhalen zijn.
Het is niet iets dat elke dag gebeurde.
Het aantal mensen dat dit overkwam, is op één hand te tellen.
Ook in de Bijbel!
En het is steeds maar een moment.
Mozes en Elia zien God op de berg.
Maar dan moeten ze weer naar beneden, het gewone leven in.
En het leven is daarna niet anders dan daarvoor.
Niet makkelijker dan daarvoor.
Petrus, Jakobus en Johannes zien Jezus heel even zoals hij echt is.
Als de zoon van God.
Stralend. In al zijn heerlijkheid.
Maar het duurt maar eventjes. Dan is het weer voorbij.
En gaan ze weer van de berg af.
Weer naar de gewone werkelijkheid.
En ook dat is belangrijk om te bedenken:
Het is een keuze die Jezus zelf maakt.
Om niet boven op die berg te blijven.
Zijn weg is geen weg van heerlijkheid en glorie,
Om eens aan alle mensen te bewijzen dat Hij de zoon van God is.
Zijn leerlingen moeten daar zelfs stil over blijven.
De weg van Jezus is een weg van lijden.
Hij zou uiteindelijk zijn leven geven, voor ons.
Heel even was Hij op de berg in de nabijheid van God.
Maar hij moest ook weer van de berg af, om die weg te gaan.
Om later, aan het kruis, precies het tegenovergestelde te ervaren:
Mijn God, mijn God, waarom verlaat U mij?
Het bijzonderste aan het verhaal is dat Jezus dat deed voor ons.
Hij was bereid om alles op te geven, en die weg van lijden te gaan, voor ons.
Jezus is niet alleen een telescoop, waardoor wij het licht van God kunnen zien.
Hij is ook een brug, naar God.
Door zijn leven te geven, maakt Hij ons deelgenoot van die majesteit, die pracht,
dat licht van God.
Wij hoeven niet op afstand te blijven staan.
Hij reikt ons het licht, de liefde van God aan.
Die alles wat wij ons maar voor kunnen stellen, ver overstijgt.
Door zijn leven voor ons te geven,
nam Jezus alles weg, wat ons in de weg staat om bij God te komen.
En mógen wij ons vasthouden aan die belofte,
Dat wij op een dag mogen kennen, zoals we zelf gekend zijn.
Dat we op een dag God met onze eigen ogen mogen zien!
Deze verhalen zijn niet bedoeld om het ons moeilijk te maken.
Maar juist om ons daar een glimp van te laten zien.
Om het verlangen op te wekken,
Het verlangen, dat wij op een dag zelf oog in oog met God mogen staan,
In al zijn majesteit, zijn pracht, zijn liefde.
Amen.