Dankoffer
Tekst: Leviticus 2 tot 3:5
Geliefde gemeente van Jezus Christus,
Vandaag is het dankdag voor gewas en arbeid.
De oogst is binnen, in elk geval voor een groot deel.
De aardappels zijn binnen. Het graan is geoogst.
En ik zag deze week al een hoop suikerbieten langs het land opgestapeld liggen.
Ook al is dankdag voor gewas en arbeid geen heel oud christelijk feest,
en is het iets dat we eigenlijk alleen in Nederland op deze manier vieren,
toch lees je wel terug in de Bijbel dat het volk Israël God al dank bracht voor de oogst.
Geen heel oud feest, denk je nou misschien?
Ik heb het even opgezocht.
In 1578 werd door de synode van Dordrecht bepaald dat er tijdens oorlog, en andere rampen, een speciale dag moest komen waarop gebeden en gedankt werd.
En ook gevast, een dag waarop mensen niet aten.
Een soort bidstond of dankstond.
Zo’n dag was er bijvoorbeeld na de grote aardbeving in Lissabon in 1755.
Als dat nodig was, dan konden landelijke of provinciale overheden aan de kerken opdragen om zo’n bidstond of dankstond te houden.
De overheid, die dus aan de kerken vraagt, opdraagt zelfs, om te bidden en te danken en te vasten.
Daar komt het vandaan.
In 1653 is in de provincie Overijssel afgesproken dat er elk jaar een dankdag zou komen.
En toen de industrialisatie toenam,
heeft die dag de naam ‘dankdag voor gewas én arbeid’ gekregen.
Nog weer later werd daar ook elk jaar, in maart, een biddag tegenovergesteld.
Dus niet meer alleen bij rampen, maar elk jaar kwam dat terug.
Het is dus ook de reden dat op biddag en op dankdag vaak gebeden wordt voor de overheid.
Dat gaat ver terug.
Maar het gaat dus niet terug op de Bijbel.
Wat wél teruggaat op de Bijbel, is dat er oogstfeesten werden gehouden.
Elk jaar zijn dat er drie:
Het Pesachfeest, het Wekenfeest en het Loofhuttenfeest.
Op het Pesachfeest, Pasen, in het voorjaar,
wordt de Uittocht gevierd van het volk Israël uit Egypte.
Tijdens dat feest worden de ‘eerstelingen’ van de oogst aan God geofferd:
Het eerste wat het land heeft opgebracht.
Het Wekenfeest is voor ons Pinksteren.
In het Jodendom is dat het feest waarop wordt herdacht dat God de wet gaf aan het volk Israël, in de woestijn.
Tijdens dat feest wordt gedankt voor de tarweoogst, en voor de eerste vruchten van de fruitoogst.
En het laatste oogstfeest is het Loofhuttenfeest, in oktober.
Dat valt dus best dicht bij onze dankdag, op de eerste woensdag van november.
Het Loofhuttenfeest is een bijzonder feest.
Op dat Joodse feest maakt iedereen thuis voor zichzelf,
voor het eigen gezin, een loofhut.
Een hut met een open dak, dat wordt bedekt met takken en bladeren,
maar wel zo dat je er nog doorheen kunt kijken, naar de sterren.
“Vier muren en een dak van riet, meer is het niet”, wordt er wel gezongen.
Tijdens het Loofhuttenfeest denkt het Joodse volk terug aan de tocht door de woestijn,
van Egypte, naar het beloofde land.
Toen mensen weinig bescherming hadden,
maar ze werden beschermd door God.
Daarom het slapen onder een open dak.
De mensen die het feest vieren, slapen de hele week in de loofhut,
als het klimaat waar ze wonen dat tenminste toelaat.
Wat ook mooi is, is dat op het Loofhuttenfeest de mensen heel gastvrij zijn naar elkaar.
Er wordt samen gegeten, en ook mensen die weinig hebben worden uitgenodigd.
Samen eten, sámen genieten van wat God je heeft gegeven,
Dat is een manier om je dank naar God te uiten.
En net als dankdag, is het Loofhuttenfeest ook het feest waarop wordt gevierd dat de laatste oogst is binnengehaald,
en de jaarlijkse landbouwcyclus is afgesloten.
In de tijd van de Bijbel, toen de tempel in Jeruzalem nog stond,
werden in de tempel op die dagen dankoffers gebracht aan God.
Om te danken voor Zijn zegen over de oogst.
Zo’n dankoffer werd ook wel een vredeoffer genoemd.
Het was iets anders dan een brandoffer: daarmee vroeg je God om vergeving,
en dan werd het hele offer verbrand.
Het vredeoffer was iets dat je aan God aanbood, als dank.
En dan kon het zijn dat je een dier offerde.
Een rund, of een schaap,
Waarvan het vet werd verbrand,
Waarna de priesters die het offer gebracht hadden de rest van het vlees mochten opeten.
Er waren ook mensen die graan offerden,
Waar broden van gebakken werden.
Het moesten broden zijn zonder gist,
Want gist was iets dat werd geassocieerd met kwaad.
Daarna werd een deel van de broden verbrand,
En de rest mochten ook weer de priesters opeten.
Waarom de priesters?
Omdat zij zelf geen land hadden om te bewerken.
Zij moesten daarvan leven, van de offers die de mensen brachten.
Offers om God te danken.
In de tijd van de Bijbel was het brengen van offers heel normaal.
Niet alleen in Israël: overal!
Bij ons roept het eerder vervreemding op.
Heeft God het soms nodig dat wij offers brengen?
Moet Hij daarvan leven?
Ik zal eerlijk zeggen: dat was altijd wel mijn beeld van offers.
En zo werd in andere geloven ook tegen offers aangekeken.
Als iets waar de goden van moesten eten.
Maar in het Jodendom ging het meer om de handeling.
God is de Eeuwige.
Hij heeft onze offers niet nodig.
Maar het is wel een manier om Hem te bedanken.
Een manier om God eer te brengen voor wat Hij je heeft gegeven.
Mooi aan een offer is dat het heel erg tastbaar is.
Je brengt het allerbeste wat je hebt naar de tempel,
het mooiste, vetste dier,
het mooiste graan,
en je draagt het op aan God.
Daarmee zeg je tegen God:
Ik erken dat ik dit uit Uw hand heb ontvangen.
Je erkent daarmee je afhankelijkheid.
Én je deelt iets met God van de rijkdom die je hebt gekregen.
Niet een stukje dat je toch wel kon missen,
Of dat toch niet geschikt was om op te eten:
Het allermooiste geeft je aan God.
Kan je je daar een voorstelling bij maken?
Waar zou je dat nu mee kunnen vergelijken?
Ik zat te denken: vandaag is er een collecte voor de voedselbank.
En komende zaterdag worden er voor de Voedselbank etenswaren ingezameld door de diaconie.
Misschien kun je het daarmee wel vergelijken.
Is dat een hele eigentijdse manier om je dank naar God toe te uiten.
Als een vredeoffer.
Of een goed doel. Dicht bij, of ver weg.
Misschien zelfs wel, al voelt dat een beetje gek voor mij om te zeggen, de actie Kerkbalans, waarmee je zorgt dat de kerk kan blijven bestaan.
Danken is niet alleen zéggen tegen God:
Dank U wel voor wat ik heb gekregen.
Het is ook uitspreken dat je alles wat je hebt, uit Gods hand hebt mogen ontvangen.
En het is een stukje van wat je hebt gekregen, ook weer opdragen aan God.
God, U hebt dit niet alleen voor mijzelf gegeven.
U hebt het gegeven, zodat ik er ook weer van mag delen.
Voor de Joden was het verplicht om een dankoffer te brengen.
Om een stukje van wat zij hadden ontvangen in de oogst, aan God op te dragen.
Soms brachten ze ook een offer aan God vanwege een gelofte die ze hadden gedaan:
Ik heb gebeden om een goede oogst, en U hebt die gegeven.
Daarom wil ik U dit als dank geven.
Maar er was ook nóg een derde mogelijkheid,
naast verplichting, of omdat ze een gelofte hadden gedaan.
En dat was gewoon omdat ze het wilden. Vrijwillig.
Het dankoffer was dus een manier voor mensen om hun liefde naar God toe te uiten. Heel tastbaar.
Zo’n offer bracht je niet alleen omdat het moet, omdat het van je verwacht wordt.
Danken, en delen van wat je hebt gekregen,
is ook een manier om God te aanbidden.
Maar waarom wordt er nu dan niet meer geofferd in het Jodendom en het christendom?
Voor de Joden is dat omdat de tempel is verwoest.
En dat was de plek waar zij offers brachten aan God.
Voor christenen is het zo dat wij geen offers meer hoeven te brengen.
Zeker geen brandoffers, waarmee om verzoening werd gebeden.
Want wij zijn al vergeven.
Wij geloven dat Jezus zijn leven voor ons heeft gegeven.
En daarmee wordt elk offer overbodig.
Voor dankoffers is dat misschien anders.
Het is geen verplichting voor ons.
Net zoals dat wij ook gewoon varkensvlees mogen eten.
Maar dankoffers werden niet gebracht om iets recht te zetten.
Dankoffers waren bedoeld om dank te uiten naar God.
Alleen die dank kun je ook op een andere manier uiten dan met het brengen van een offer.
Jezus citeert regelmatig een uitspraak van de profeet Hosea, die zegt:
Liefde wil Ik, geen offers;
met God vertrouwd zijn is meer waard dan enig offer.
Ik herhaal het nog een keer:
Liefde wil Ik, geen offers.
Met andere woorden:
God wil van ons dat wij onze dank uiten in liefde.
Liefde voor mensen om ons heen.
Én liefde voor God.
En niet als iets wat wij aan Hem verschuldigd zijn.
Maar als iets uit onszelf komt.
Een mooi lied voor God kan een dankoffer zijn.
Of dat je tijd vrij maakt om met Hem bezig te zijn.
Want tijd, dat is in ónze tijd misschien wel een van de meest kostbare dingen.
Een dankoffer kan ook zijn dat je iets doet voor je buurman, of buurvrouw.
Of dat je geld stuurt naar iemand ver weg, die het moeilijk heeft.
Je dankt door te delen van wat je hebt: tijd, geld, aandacht, liefde.
Vanuit het besef dat je alles wat je hebt van God hebt mogen ontvangen.
Dat je zelfs het mooiste wat je hebt,
niet ziet als iets dat je alleen voor jezelf hebt gekregen,
Maar als iets dat God aan jou heeft gegeven.
Als iets wat aan jou is toevertrouwd.
Dankdag voor gewas en arbeid.
De manier waarop wij het vieren heeft misschien geen hele oude papieren,
Toch is het een heel oud en goed gebruik om God te danken voor wat je uit Zijn hand hebt ontvangen.
We danken God voor alle goede gaven die Hij geeft.
En het mooiste, het beste stukje,
Dat mogen we gebruiken om onze liefde te uiten,
naar God en naar de mensen om ons heen.
Amen.