Preken

Bevrijdingsdag

Tekst: Exodus 14:5-14, 21-31

Geliefde gemeente van Jezus Christus, lieve mensen,

Het is vandaag bevrijdingsdag.
Op deze dag vieren we de bevrijding van de Duitse bezetting, in Nederland.
En, zo staat het mooi geformuleerd op Wikipedia:
Nederland staat op 5 mei ook stil bij de grote waarde van vrijheid,
van democratie en mensenrechten.

Want vrijheid, recht, mensenrechten,
Dat ís iets om bij stil te staan.
Zeker omdat er nog zoveel onvrijheid, onrecht, en schending van mensenrechten is.

En als wij daarmee te maken krijgen, dan zijn we snel geneigd om wég te kijken.
Om te doen alsof het er niet is.

Dit jaar heeft de voorzitter van de tweede kamer, Khadija Arib (Kadiedzja Arieb),
een tekst geschreven over het jaarthema bij 4 en 5 mei,
en dat is “kiezen voor vrijheid”.
Ze begint haar verhaal met een foto, gemaakt op 20 juni 1943.

Ze vertelt dat op die dag zich vele honderden Joden moesten melden op het Olympiaplein in Amsterdam.
Ze hadden zo veel mogelijk bezittingen meegenomen,
en zo veel mogelijk kleren aangetrokken, ook al was het een warme zomerdag.
Je ziet op de foto bezorgde gezichten, die niet weten wat ze te wachten staat.

In zijn Kroniek der Jodenvervolging 1940-1945 beschrijft Abel Herzberg hoe op deze zonnige dag op het nabijgelegen sportveld ondertussen gewoon werd doorgespeeld:
“Het weer was mooi die dag,
en op het sportveld werd gewoon de gebruikelijke sport bedreven.
De wachtende Joden konden daar met oog en oor getuige van zijn.
Het waren geen NSB’ers die daar speelden.
Het was de meerderheid van het Nederlandse volk.
Dat was al aan heel veel gewend geraakt.”

Blijkbaar kún je daar dus wel aan wennen.
Aan onrecht. Aan leed dat mensen elkaar aandoen.
En wegkijken.

Onrecht is iets van alle tijden.
En ook dat mensen hun ogen daarvoor sluiten.
Het niet wíllen weten. Niet wíllen zien.

Dat was in de tijd van de Bijbel niet anders.

Het Bijbelgedeelte dat we vanmorgen hebben gelezen,
laat daar ook iets van zien.
Dat past wel goed bij vandaag, want dat gaat ook over bevrijding:
De bevrijding van de Israëlieten van de slavernij in Egypte.

De Israëlieten zijn eindelijk vrij. Verlost van hun slavenbestaan.
De Farao, de koning van Egypte,
heeft toestemming gegeven voor hun vertrek.
Niet vrijwillig, maar met grote tegenzin,
gedwongen door de plagen die God over Egypte liet komen.
De mensen zijn opgelucht.
Ze weten niet wat er gaat komen,
De toekomst is onzeker,
De sfeer is gespannen.
Maar ze zijn vrij.
En met hoop gaan ze op weg, achter Mozes aan.

Maar de koning van Egypte en zijn hofhouding, zijn ministerraad,
krijgen spijt van hun besluit.
Je hoort het ze zeggen:
“Nu zijn we onze slaven kwijt”.
Ze kijken naar hun begroting,
en zien dat het ze te veel zal kosten om de Israëlieten vrijuit te laten gaan.
Hoe moeten ze het gat dat zal ontstaan weer opvullen?

Is dat zó anders dan hoe het nu gaat?
De slavernij is gelukkig afgeschaft.
Maar ook voor ons is de begroting van onze verzorgingsstaat heilig.
Onze welvaart willen we niet met teveel mensen hoeven delen.
En dan knijpen ook wij wel eens een oog dicht voor wat er in deze wereld gebeurt.

Ik denk niet dat de gemiddelde Egyptenaar zich heel erg bezig hield met de Israëlieten.
Maar dát ze er waren,
en dát ze als slaven het vuile werk opknapten dat niemand wilde doen,
dat zorgde wel voor de welvaart van de Egyptenaren.
Alleen de gevolgen waren voor hen niet zichtbaar.

In deze tijd zijn de vele vluchtelingen,
of ze nou vluchten voor honger of voor oorlog,
voor ons net zo min zichtbaar.
Onze overheid sluit deals met landen buiten Europa’s grenzen,
om vluchtelingen tegen te houden.
Op de Griekse eilanden wordt gewerkt met een ‘afschrik-beleid’:
vluchtelingen leven daar in vreselijke omstandigheden,
zo erg dat ze soms bijna terug zouden willen.
En ook verdrinken er nog steeds vele vluchtelingen in de Middellandse zee.
We horen daar niet vaak meer over, maar het is niet voorbij!
Boten vol vluchtelingen zijn vergaan.
Zoveel mensen zonder graf. Zoveel mensen met een verhaal.
Die ook iemands zoon of dochter of vader of moeder of broer of zus waren.

En dan lees je deze maand, in het nieuws,
over het Nederlandse reddingsschip Sea-Watch 3,
dat migranten oppikt als zij in nood komen tijdens de oversteek van Noord-Afrika naar Europa.
Dat schip ligt aan de ketting,
omdat het niet meer zou voldoen aan de veiligheidseisen.
Dat heeft een Nederlandse minister besloten.

Omdat Europese landen de vluchtelingen die worden opgepikt niet op willen nemen,
blijft het schip soms wekenlang overvol op zee liggen.
En daar is het niet op gebouwd.
Dus moet het maar in de haven blijven liggen.

Dat besluit viel kort nadat de Europese Unie bekendmaakte dat het een patrouillemissie in de Middellandse Zee niet meer van schepen wil voorzien.
Die missie heeft als doel om mensensmokkel tegen te gaan,
maar zorgde er ook voor dat bootmigranten in nood werden gered.
En nu ook Sea-Watch niet meer kan uitvaren,
is er geen enkel schip meer dat er doelbewust op uitgaat om mensenlevens te redden in de Middellandse Zee.

Dus zijn wij zoveel beter dan de Farao in Egypte?
Hij en zijn hofhouding vinden het gat in zijn begroting zo erg,
Dat ze meteen spijt hebben dat ze de Israëlieten hebben laten gaan.
Hun prachtige bouwwerken, piramides, tempels, paleizen, hele steden,
waren op het bloed en het zweet van de Hebreeuwse slaven gebouwd.

De Farao roept zijn leger bij elkaar, en zet de achtervolging in.

En dan staat er een wonderlijke zin, die bij mij altijd even blijft hangen:
De Heer zorgde ervoor dat de Farao onverzettelijk bleef.
Dat roept vragen op.
Wílde God dat de Egyptenaren de Israëlieten achterna zouden gaan?
En dat al die soldaten om zouden komen in het geweld van de zee?
Dat kun je toch niet begrijpen?

Of zegt het meer over de Farao, en zijn grootheidswaanzin?
De Farao was hoogmoedig, trots.
Hij wist dat hij verslagen was,
maar hij legde zich er niet bij neer.
Het voelde voor hem als een persoonlijke belediging dat hij de Israëlieten had laten gaan.
Terwijl bij de Egyptenaren de Farao zélf als een god vereerd werd.

Het gaat de Farao dus om de vraag: wie is er nou sterker?
De Egyptische goden,
of de God van de Israëlieten, de God van Abraham, Isaak en Jakob?

Het lijkt erop dat de God van de slaven heeft gewonnen!
En de Farao kan zich daar niet bij neerleggen.
Dus gaat hij achter de Israëlieten aan.
Om zijn macht te laten gelden.
Om voor eens en voor altijd te laten zien dat de God van de Israëlieten niets waard is tegenover de macht van de Farao en de Egyptische goden.

Maar God beschermt zijn volk, de Israëlieten.
Hij beschermt wat zwak is tegen wat sterk en machtig is.
Niet God laat het leger van de Farao in de val lopen,
dat doet zijn eigen trots.
Hij denkt dat hij boven God staat.
Dat hij kan doen en laten wát hij wil, met wie hij maar wil.
En dát kan alleen maar verkeerd aflopen.
Dat is letterlijk een doodlopende weg.

De Israëlieten zien de Farao al vanuit de verte naderen.
En ze zeggen tegen Mozes:
Waarom hebt u ons uit Egypte weggehaald?
Hoe kon u ons dit aandoen!
Waren er soms in Egypte geen graven,
dat u ons hebt meegenomen om in de woestijn te sterven?

Ze zijn bang.
Ze hebben al hun hoop op God gesteld.
Ze vertrouwen dat Mozes hen namens Gods heeft bevrijd.
En nu dreigt hun vertrouwen misplaatst te zijn geweest.

Wees eerlijk: als je gelooft dat je een weg gaat die God je wijst,
en je komt in een situatie waar je geen mogelijke uitweg meer ziet,
dan is het niet gek om zo te reageren.
Het voelt voor de Israëlieten alsof ze een kat in de zak hebben gekocht.
Ons is vrijheid beloofd.
Maar straks zijn we niet eens meer slaven: straks zijn we dood!

Maar Mozes blijft vol vertrouwen,
ondanks de angst van de mensen om hem heen.
Wees niet bang, wacht rustig af, zegt hij tegen ze.

Het klinkt als een heel gemakkelijk antwoord.
Wat kan ze nou nog uit deze situatie redden?

Soms zie je echt geen uitweg.
Uit je verdriet. Uit iets dat je overkomt, of meemaakt.
Dan dreigen onzekerheid en angst en pijn je te overmannen.

Op zo’n moment is het helemaal niet erg om bang te zijn.
Of om aan God te vragen: waarom moet dit nou zo gebeuren?

De Israëlieten die op weg zijn uit Egypte zijn kwetsbaar. En bang.
Net als wij kwetsbaar en bang kunnen zijn.
Dan kún je het soms uitroepen: waarom!
Waarom zo, waarom niet anders?

Daar zijn geen makkelijke antwoorden op.
Dat zou ook niet goed zijn.
Want er is niet altijd een makkelijke uitweg.
Soms is er gewoon verdriet. En pijn. Angst, en onzekerheid.
God belooft ons niet dat we daar niet mee te maken krijgen.

Maar hij belooft ons wel dat hij op die momenten bij ons is.
Dat hij naast ons staat als wij geen uitweg meer zien.
En net als Mozes zegt hij: vertrouw op mij.
Ik laat je niet los.
Want Ik bescherm wat zwak en wat kwetsbaar is…

En soms geeft Hij een uitweg die je niet had verwacht.
Of zie je achteraf, veel later,
dat het je niet alleen pijn heeft gebracht,
maar dat het je ook iets goeds heeft gebracht.
Niet altijd.
Maar dat kán wel.
Ook aan de Israëlieten geeft God een uitweg.
Op een hele bijzondere manier.
Hij laat ze door het water van de zee trekken.

En van het leger van de Farao, dat grote, machtige leger dat achter ze aankomt,
Blijft niets over.

Hij veroordeelt de Israëlieten niet om hun vragen.
Hij begrijpt het.
En Hij blijft naast ze staan.

En, zo lezen we in Exodus,
Zo redde de Heer de Israëlieten die dag uit de handen van de Egyptenaren.
Toen ze de Egyptenaren dood langs de zee zagen liggen,
en het tot ze doordrong hoe krachtig de Heer tegen Egypte was opgetreden,
kregen ze ontzag voor de Heer,
en stelden ze hun vertrouwen in hem en in zijn dienaar Mozes.

De Israëlieten zien wat God heeft gedaan.
En ze krijgen ontzag voor hem.
Want God laat zien dat zijn macht groter is dan dat van de Egyptische goden.
Groter dan de macht van de Farao,
En van het machtigste leger dat er op dat moment is.

Op hun moeilijkste moment, waarop ze geen uitweg zien,
merken de Israëlieten dat God bij ze is.
Niet dat ze daarna stopten met vragen, en ook niet met klagen.
Ze hadden nog een moeilijke reis voor de boeg.

Maar God liet zich steeds weer opnieuw aan ze zien.
Bij God bieden resultaten uit het verleden wél een garantie voor de toekomst.
Hij is een God die zich aan mensen verbindt.
Die ons niet in de steek laat.

Ik zou hier ‘amen’ kunnen zeggen.

Alleen er is ook een spannende kant aan dit verhaal.
En dat is: met wie in dit verhaal moeten wij ons identificeren?

Met andere woorden:
God zou wel eens niet aan onze kant,
maar aan de kant van de zwakke, de hulpeloze, de vluchteling kunnen staan.
Hoe lang moet hun schreeuw tot de hemel blijven duren totdat God die hoort?
En kunnen wij ermee wegkomen om weg te kijken?
Te doen alsof het er niet is?

Waarin zijn wij zelf hoogmoedig en trots zoals de farao?
Kunnen wij onze welvaart en onze verzorgingsstaat bouwen op de ruggen en graven van zoveel andere mensen?

Dat zijn hele spannende vragen, vind ik.
Vragen waar ik zelf geen antwoord op heb.

Maar wel vragen die we onszelf móeten blijven stellen.
Ook op bevrijdingsdag.
Want wij hebben vrijheid.
Maar niet iedereen kan vandaag dat feest vieren.
Dat is ook iets om bij stil te staan.
Als je de vrijheid viert, moet je ook oog hebben voor het onrecht dat er is.
En dat ook wij dat soms gewoon laten gebeuren.

Maar God is een God die ziet wat zwak en kwetsbaar is.
Die de schreeuw hoort van mensen die om hulp roepen.
En die zich vol liefde, zonder voorwaarden, aan mensen verbindt.
Aan ons.
En ook aan hen die wij niet zien. Of willen zien.
Amen.

Leave a Reply

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *